1.1 ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
Ieder mens volgt zijn eigen ontwikkelingspad, dat wordt bepaald door een tal van factoren. Een grote
factor kan zijn de tijd waarin je opgroeit en dus je generatie, tegenwoordig zijn mensen namelijk veel
meer bezig met individualistische zaken. Maar in grote lijnen doorloopt iedereen eenzelfde soort
ontwikkeling, we leren allemaal lopen, praten, tellen enz. Ook doorlopen we allemaal dezelfde
levensfases.
Ontwikkelingspsychologie→ een studie naar patronen van groei, verandering en stabiliteit
gedurende het hele leven; van conceptie tot aan de dood
(Feldman, 2019).
Ontwikkelingsdeskundigen kijken naar de manier waarop ons gedrag gedurende ons leven
veranderd. Hierbij is gedrag een ruim begrip, niet alleen handelingen, maar ook inwendige
processen, zoals hoe iemand de wereld waarneemt (Craeynest, 2013).
Ontwikkelingspsychologen werken met wetenschappelijke methodes, de een houdt zich
bezig met biologische eigenschappen, en de ander met het cognitieve vermogen of naar universele
ontwikkelingsprincipes, de invloed van specifieke culturele en etnische verschillen. Ook inzicht
verkrijgen in de 4 generaties vallen onder het vakgebied.
Welke invalshoek de wetenschappers gebruiken, hun doel is door hun bevindingen bijdragen aan
een beter leven van mensen. De wetenschap achter ontwikkeling bied ook handvatten om
afwijkende ontwikkeling te signaleren.
1.3 DE MENSELIJKE ONTWIKKELING UITGELICHT
Als je kijkt naar de leeftijd waarop verschillende mijlpalen voorkomen kun je de volgende fase-
indeling opmaken;
Prenatale periode conceptie-geboorte
Baby 0-1 jaar
Dreumes 1-2 jaar
Peuter 2-4 jaar
Kleuter 4-6 jaar
Basisschoolkind 6-10 jaar
Pubertijd 10-14 jaar
Adolescentie 14-22 jaar
Jongvolwassenheid 22-35 jaar
Midden volwassenheid 35-55 jaar
Late volwassenheid 55-65 jaar
Oudere 65+
De fase-indeling is soms subjectief, de eerste fasen tot de kleuter staan echt vast qua leeftijd. Maar
vanaf de pubertijd heeft het te maken met biologische veranderingen die per persoon op een andere
tijd kunnen plaatsvinden. Je kan dus qua leeftijd wel in een bepaalde fase zitten maar qua
ontwikkeling nog niet.
De fasen adolescentie en jongvolwassenheid worden niet in elke cultuur onderscheidt. Dit komt
deels omdat kinderen in bepaalde culturen geen kans hebben om zich te ontdekken en te
ontplooien, zij moeten na de kindertijd direct aan het werk. De fase-indeling als hierboven is dus
voornamelijk in westerse cultuur aanwezig.
,Hoe ouder men wordt hoe meer variatie er in de levensloop ontstaat. In de eerste jaren is er sprake
van normatieve ontwikkeling→ de algemene veranderingen die kinderen laten zien naarmate ze
ouder worden. Hoewel er individuele verschillen zijn in de ontwikkeling spreken we bij
veranderingen op jonge leeftijd toch van normatieve invloeden. Het gemiddelde
ontwikkelingspatroon is de ‘norm’ geworden waaraan de ontwikkeling van een kind wordt
‘afgemeten’. Naarmate de leeftijd vordert wordt het steeds
lastiger om algemene patronen uit elkaar te trekken, omdat individuele ervaringen steeds meer
impact krijgen op het leven.
Omdat het niet makkelijk is om alle veranderingen te onderzoeken onderscheiden
ontwikkelingspsychologen een aantal ontwikkelingspatronen, en leggen ze zich meestal toe op 1 of 2
specifieke ontwikkelingsthema’s. Deze thema’s zijn;
,Ontwikkeling is een cumulatief proces→ vaardigheden en ervaringen bouwen zich op elkaar voort.
De vaardigheden die je al hebt verdwijnen niet, deze vormen de basis voor nieuw te verwerven
vaardigheden en ervaringen.
Ten tweede is de ontwikkeling een differentiatieproces→ specifieke vaardigheden ontstaan
vanuit meer algemene vermogens. Vanuit het grijpreflex van baby’s (ongedifferentieerd) naar het
pakken van een potlood.
Ten derde is de ontwikkeling georganiseerd→ het ontstaat niet toevallig maar voltrekt zich
door een vaste volgorde en is onder normale omstandigheden onomkeerbaar.
Ten slotte is ontwikkeling holistisch→ dat alle aspecten van een persoon samen veranderen
en met elkaar integreren. 2 mogelijkheden gaan samenwerken en er ontstaat een georganiseerde
sensomotoriek.
Volgens sommige ontwikkelingspsychologen is de ontwikkeling een continue proces, het verloopt dus
erg geleidelijk. Nieuwe vaardigheden vloeien automatisch voort uit al aanwezige vaardigheden en
een persoon krijgt als het ware meer mogelijkheden.
Andere psychologen zeggen dat er vooral sprake is van kwalitatieve veranderingen tijdens de
ontwikkeling; elke fase levert nieuw gedrag op dat wezenlijk verschilt van het gedrag uit de vorige
fase.
Discontinue proces→ de ontwikkeling verloopt meer abrupt, waarbij personen zichtbare sprongetjes
maken in hun ontwikkeling.
De meeste ontwikkelingspsychologen zijn van mening dat beide processen naast elkaar bestaan, er
kan dus sprake zijn van kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen tegelijk.
Er bestaan in de ontwikkeling ook ‘gevoelige periodes’, specifiek moment tijdens de ontwikkeling
waarin de ontwikkeling versneld vooruit gaat, het ontbreken van bepaalde stimuli in deze periodes
kan voor een achterstand zorgen of zelfs het nooit ontwikkelen van een eigenschap. Zoals
taalverwerving, opbouw hechtingrelaties.
Vroeger heette dit ‘kritieke periodes’, binnen strikte vastgestelde tijd diende bepaalde
vaardigheden verworven te zijn anders zou dit nooit meer lukken. Maar daar is afstand van gedaan
omdat het een weinig rekbaar begrip was dat geen rekening hield met de individuele verschillen.
Nature→ erfelijke eigenschappen, karakteristieken, capaciteiten en vermogens die mensen van hun
biologische ouders erven.
Nurture→ de ervaringen die je als persoon op doet en de kwaliteit van de sociale en fysieke
omgeving waarin hij verkeert.
Vroeger werden nature nurture als afzonderlijke eigenschappen gezien, hierdoor ontstonden heftige
discussies tussen voor- en tegenstanders. Tegenwoordig worden ze gezien als onlosmakelijk met
elkaar verbonden. Je biologische eigenschappen als lengte worden ook beïnvloed door
omgevingsfactoren. Het is niet meer de vraag welke factor van invloed is, maar in welke maten ze
zich laten gelden.
, 2.1, Sigmund Freud
Psychoanalyse→ een psychologische stroming die vooral geïnteresseerd is in de innerlijke
belevingswereld, zoals gevoelens, impulsen en fantasieën.
Freud stelde dat de persoonlijkheid zich tijdens de kindertijd vormt en dat kinderen een aantal fasen
doorlopen die vormend zijn voor hun persoonlijkheid en hun gedrag. Deze fasen zijn;
1. Orale fase
Duurt tot 21 maanden.
Kind wordt geleid door lust, heeft enkel oog voor behoeftebevrediging en er is nog
geen zelfbewustzijn.
Zuigen, eten, lippen bewegen, bijten enz.
2. Anale fase
21 maanden- een jaar of 3.
Kind is geïnteresseerd in anale bevrediging en zoekt dit op door ontlasting op te
houden dan wel te laten gaan.
3. Fallische fase
Ontstaan interesse in geslachtsdelen en nieuwsgierigheid naar eigen lichaam.
Meisjes aangetrokken tot vader, jongens tot moeder.
4. Latentiefase
Vanaf 6 jaar.
Kind gaat minder egocentrisch denken en is vooral gefocust op kennis verwerven.
5. Genitale fase
Rond 12e jaar en beslaat de gehele adolescentie.
Seksuele interesse ontstaan en er worden volwassen seksuele relaties aangegaan.
Freud vat de term ‘seks’ ruim op, dit is volgens hem niet alleen geslachtgemeenschap maar alles wat
het lichaam plezier verschaft.
Wanneer er tijdens een fase iets misgaat noemt Freud dit fixatie, het gedrag blijft steken op
een eerder ontwikkelingsniveau doordat het ‘conflict’ in die fase niet is opgelost. Een fixatie ten
aanzien van de anale fase zou zich kunnen uiten in overdreven gierigheid of gulheid.
Er zijn ook tegenstanders voor deze ontwikkelingsfasen, mensen trekken in twijfel dat je toekomstige
ik al na je 6e levensjaar wordt gevormd. Ook komt zijn onderzoek voort uit een onderzoekspopulatie
van voornamelijk mannelijke Oostenrijkers uit de rijke middenklasse die binnen en streng milieu
werden opgevoed.
2.2, Erik Erikson
Erikson (1902-1994) bouwde voort op de ideeën van Freud en ontwikkelde een psychosociale
ontwikkelingstheorie over de gehele levensloop. Waar Freud zijn kennis haalde uit volwassenen die
vastliepen en op zoek moesten naar waar het mis was gegaan, putte Erikson zijn kennis uit zijn
ervaringen met jonge mensen die nog een hele toekomst voor zich hadden. Hij was erg
geïnteresseerd in hoe jongeren zich een identiteit vormen. Ook stelde Erikson dat mensen zowel
gevormd als belemmerd worden door de samenleving waarin ze verkeren.