Tentamen Pensioenrecht en Socialezekerheidsrecht
7 januari 2021
Voorgeschreven artikelen
Handhaving in de sociale zekerheid – Barentsen, Heerma van Voss & Goudswaard
Pag. 2 – 4
Je maintiendrai – B. Barentsen
Pag. 5
De opdrachtgeversverklaring en de webmodule: heiligt het doel de middelen? – S. Said
Pag. 5 – 6
Voorgeschreven jurisprudentie
Alle genoemde en gepubliceerde jurisprudentie op Brightspace en de reader
Pag. 7 – 21
Voorgeschreven literatuur
Hoofdzaken en socialezekerheidsrecht – S. Klosse en G.J. Vonk
Pag. 22 - 51
Pensioenrecht – M. Heemskerk
Pag. 52 – 74
,Handhaving in de sociale zekerheid – Barentsen, Heerma van Voss & Goudswaard
Het handhavingsbeleid in de sociale zekerheid richt zich op de naleving van de verplichtingen van de
socialezekerheidswetgeving. Bij het handhavingsbeleid gaat het voor een belangrijk deel om het
voorkomen en bestrijden van fraude en misbruik van de sociale verzekeringen en voorzieningen. Van
fraude is sprake wanneer de uitkeringsgerechtigde onjuiste of onvolledige informatie verstrekt of
relevante gegevens verzwijgt. Als iemand als gevolg daarvan ten onrechte een uitkering ontvangt, wordt
gesproken van uitkeringsfraude. Daarbinnen kunnen nog worden onderscheiden: inkomstenfraude,
vermogensfraude, identiteitsfraude en leefvormfraude. Er is sprake van werkgeversfraude als door
frauduleus gedrag onvoldoende premie wordt afgedragen.
Het risico dat er bij overtreden van een verplichting een sanctie wordt opgelegd, is groter geworden na
de invoering van de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid. Niettemin
wordt de laatste jaren nogal eens geconstateerd dat de fraudebestrijding nog onvoldoende succesvol is.
Zo wijst de regering in het Handhavingsprogramma 2011-2014 op de omvang en hardnekkigheid van
de fraudeproblematiek en wordt een strenger sanctiebeleid voorbereid. Daarom is de Fraudewet in 2013
in werking getreden. Uitgangspunt van deze nieuwe wet is dat een goed sanctiebeleid onlosmakelijk is
verbonden met de solidariteit in de sociale zekerheid. Een goede fraudebestrijding wordt cruciaal geacht
voor behoud van het draagvlak voor sociale voorzieningen. De regering mikt op scherpere sancties,
maar ook op verhoging van de pakkans door betere informatie-uitwisseling tussen relevante
uitvoeringsorganen en op goede voorlichting aan burgers en bedrijven over de regels en de gevolgen
van overtredingen. Het tot voor kort bestaande stelsel van punitieve sancties voldoet niet langer, zo
wordt geconstateerd. Zwaardere straffen moeten mensen en bedrijven ervan weerhouden de regels te
overtreden.
Handhaving in de sfeer van de publiekrechtelijke sociale zekerheid valt te omschrijven als de zorg voor
de naleving van de gebods- en verbodsnormen in de socialezekerheidswetgeving. Die zorg omvat onder
meer voorlichting, begeleiding, procedurebewaking, preventief/bestuurlijk toezicht, opsporing,
repressieve controle en sanctionering. Deze elementen hebben een preventief, repressief of gemengd
karakter. Preventieve activiteiten zijn bijvoorbeeld voorlichting en dienstverlening. Voorbeelden van
repressieve activiteiten zijn het vergroten van de pakkans en het opleggen van sancties.
De verplichtingen in de socialezekerheidswetten zijn in te delen in twee soorten: de
inspanningsverplichtingen (verplichtingen die erop gericht zijn te voorkomen dat het verzekerde risico
intreedt of voortduurt) en de inlichtingenverplichtingen (ter voorkoming van fraude en misbruik).
Het zwijgrecht enerzijds en de inlichtingenverplichting van betrokkene en de verplichting van de
uitvoeringsinstelling om na te gaan of er wel terecht uitkering wordt verstrekt anderzijds staan enigszins
op gespannen voet met elkaar. Indien een signaal is binnengekomen dat ten onrechte uitkering wordt
ontvangen, kan uit het stellen van vragen daarover in redelijkheid nog geen voornemen tot
boeteoplegging worden afgeleid. Het zwijgrecht heeft voorts alleen betrekking op de informatie die van
belang is voor het boeteonderzoek, terwijl de omstandigheid dat het zwijgrecht voor het boeteonderzoek
is gaan gelden, de betrokkene niet ontslaat van de verplichting informatie te verschaffen die van belang
is voor het rechtmatigheidsonderzoek
De Fraudewet vormt een verdere verscherping van het door de Wet boeten in het leven geroepen
sanctiestelsel. De in de Wet boeten geïntroduceerde verplichting tot handhavend optreden - of dat nu
om een boete gaat, het opleggen van een maatregel of terugvordering van ten onrechte betaalde uitkering
- is overeind gebleven.
De voornaamste verandering is dat de boetebedragen fors zijn verhoogd en explicieter in de wet is
vastgelegd welke boete moet worden opgelegd. De boeteoplegging is nader genormeerd in het
Boetebesluit socialezekerheidswetten. Volgens dit besluit is de boete gelijk aan het benadelingsbedrag,
met een minimum van 150 euro. Dat benadelingsbedrag is dus het bedrag dat als gevolg van de
schending van de inlichtingenplicht ten onrechte is uitbetaald. Is de overtreding verminderd verwijtbaar,
2
,dan kan de boete worden verlaagd. In de memorie van toelichting van de Fraudewet wordt opgemerkt
dat daarin de onder meer door gemeentes gewenste mogelijkheid van ‘maatwerk’ is gelegen. In geval
van verminderde verwijtbaarheid moet de boete worden vastgesteld, rekening houdend met de ernst van
de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige omstandigheden (zoals de ernst van de
gevolgen van de sanctie voor betrokkene).
Buiten gevallen van verminderde verwijtbaarheid, biedt de huidige regeling geen plaats voor toetsing
aan het evenredigheidsbeginsel. De wet schrijft de hoogte van de op te leggen sanctie immers dwingend
voor: de boete is gelijk aan het benadelingsbedrag. Het bestuursorgaan heeft (in beginsel) niet de ruimte
om na te gaan of de sanctie past bij de ernst van de gedragingen enerzijds en de persoonlijke
omstandigheden anderzijds. Bij verminderde verwijtbaarheid is juist dwingend voorgeschreven dat met
dat beginsel wel rekening wordt gehouden, terwijl de wet niet uitputtend regelt wanneer daar sprake van
is. Dat maakt het waarschijnlijk dat in boetezaken met name over de verminderde verwijtbaarheid
discussie zal ontstaan, zeker nu de sanctie zo hoog is als daarvan geen sprake is.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft overigens al onder de oude versie van het Boetebesluit
geoordeeld dat de rechter ook de evenredigheid van de opgelegde boete moet beoordelen als de wetgever
de hoogte ervan dwingend heeft voorgeschreven. In art. 5:46 lid 3 Awb is bepaald dat het bestuursorgaan
een lagere boete op dient te leggen als de overtreder aannemelijk maakt dat de boete wegens bijzondere
omstandigheden te hoog is.
Maatregelen houden een gehele of gedeeltelijke korting op de uitkering in. De korting kan tijdelijk of
blijvend zijn.De maatregel wordt door de regering beschouwd als verzekeringstechnische maatregel (het
geheel of gedeeltelijk weigeren van uitkeringen als reactie op het onvoldoende beperken van schade
door de verzekerde zelf) en dus niet als strafrechtelijke sanctie.
Zoals hiervoor weergegeven, heeft de reactie op schending van een inspanningsverplichting een
reparatoir karakter. Dit standpunt is aanvaard door de CRvB. Dit standpunt is niet geheel onomstreden,
gezien de ingrijpende gevolgen die een maatregel kan meebrengen en de niet altijd even duidelijke grens
tussen wat wel en niet een punitief karakter heeft. Sinds de invoering van de Wet Boeten is het opleggen
van een maatregel niet langer een bevoegdheid van het uitvoeringsorgaan, maar een plicht. Slechts in
geval van dringende reden mag van het opleggen van een maatregel worden afgezien. Hoe maatregelen
moeten worden toegepast, is nader vastgelegd in het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten.
Hoewel strikt genomen geen maatregel, omdat het niet om korting op de uitkering gaat, verdient ook de
zogeheten loonsanctie vermelding. Deze sanctie houdt in dat de loondoorbetalingsplicht bij ziekte met
een jaar wordt verlengd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), als bij de
keuring voor de Wet WIA blijkt dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft
verricht.
Wanneer niet (langer) is voldaan aan de voorwaarden voor het recht op uitkering – de werknemer is
bijvoorbeeld niet meer werkloos of minder arbeidsongeschikt of iemand die bijstand ontvangt blijkt
voldoende eigen bestaansmiddelen te hebben – dan moet het recht op uitkering worden herzien. Dat wil
zeggen dat het betrokken bestuursorgaan de uitkering moet intrekken of verlagen. In beginsel kan
herziening van de uitkering met terugwerkende kracht plaatsvinden, ook als betrokkene niet valt te
verwijten dat hij ten onrechte of te veel uitkering heeft ontvangen.
Het te veel betaalde wordt teruggevorderd. Dit wordt gezien als een actie gebaseerd op het burgerlijk
recht (onverschuldigde betaling). De termijn van terugvordering sluit aan op art. 3:309 Burgerlijk
Wetboek (BW). Een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart na verloop van 5 jaar na de
aanvang van de dag waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van de vordering als met de persoon
van de ontvanger bekend is geworden, en in ieder geval 20 jaar nadat de vordering is ontstaan. Een
lopende verjaring kan worden gestuit door een ondubbelzinnige schriftelijke mededeling van de
schuldeiser. Alleen indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het uitvoeringsorgaan
besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dringende reden worden echter hoogst
3
, zelden aangenomen. Het moet gaan om zeer uitzonderlijke omstandigheden. De gevolgen van de
terugvordering moeten daardoor voor de betrokken schuldenaar onaanvaardbaar zijn. Financiële nood
is doorgaans irrelevant, omdat bij de vaststelling van hetgeen iemand daadwerkelijk maandelijks moet
terugbetalen rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet van art. 475 c en d Wetboek van
Burgerlijke rechtsvordering (Rv), zodat iemand minstens over een maandinkomen op minimumniveau
blijft beschikken.
Voor alle duidelijkheid: herziening en terugvordering zijn in de werknemersverzekeringen geen
bevoegdheid voor het betrokken bestuursorgaan, maar een plicht (bijvoorbeeld art. 36 WW).
In gevallen waarin er een terugvorderingsplicht bestaat, kan het uitvoeringsorgaan wel van verdere
terugvordering afzien in bepaalde in de wet genoemde situaties. Afzien van verdere terugvordering is
bijvoorbeeld mogelijk als de debiteur gedurende een aantal jaren binnen zijn aflossingscapaciteit
maximaal heeft afgelost
Met de handhaving zijn in beginsel drie uitvoeringsinstanties belast: voor de werknemersverzekeringen
het Uwv, voor de volksverzekeringen en de Algemene Kinderbijslagwet de Sociale Verzekeringsbank
(Svb) en voor de bijstand (WWB) de gemeenten.
Wanneer de uitvoeringsorganen uitkeringsfraude voor meer dan 50.000 euro constateren, wordt aangifte
gedaan bij het Openbaar Ministerie. Bij een fraude van minder dan 50.000 euro wordt het bedrag dat
ten onrechte is betaald teruggevorderd en volgt er in beginsel een bestuurlijke boete. Ook bij
werkgeversfraude kan een boete worden opgelegd dan wel aangifte worden gedaan bij het Openbaar
Ministerie. Als er sprake is van verwijtbaar gedrag ten aanzien van opgelegde verplichtingen en het zich
houden aan controlevoorschriften, kan een maatregel worden opgelegd in de vorm van een korting op
de uitkering.
In de memorie van toelichting bij de nieuwe Fraudewet wordt gesteld dat een goed handhavingsbeleid
essentieel wordt geacht voor de solidariteit in de sociale zekerheid. Solidariteit impliceert dat mensen
alleen een beroep op een uitkering doen als dat strikt noodzakelijk is. Fraude mag daarom niet lonen en
zwaardere sancties moeten preventief werken.
Het Centraal Planbureau (CPB) concludeert in een studie naar een toekomstbestendige sociale zekerheid
en arbeidsmarkt: ‘Strenge eisen ten aanzien van zoekactiviteiten, het actief monitoren van werklozen en
een geloofwaardig sanctiebeleid blijken effectief om de uitstroomkans uit de werkloosheid te vergroten.
Overigens worden er ook wel kanttekeningen geplaatst bij een strenge controle op de naleving van
regels. Zo stelt Leijnse dat meer toetsing en controle in de praktijk onuitvoerbaar blijken te zijn.
Controleregimes zijn kostbaar en stuiten al snel op privacybescherming. Een tweede probleem is dat
strenge toetsing schijnactiviteiten uitlokt om door de toetsing heen te komen. Een ander negatief effect
is dat mensen als gevolg van sancties weliswaar sneller een andere baan aanvaarden, maar dat
Wat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur betreft, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel,
heeft de wetgever de ruimte voor toepassing daarvan en toetsing daaraan ingeperkt, door expliciet in de
wet vast te leggen dat er een sanctie moet worden opgelegd en welke dat moet zijn.
4