Exameneisen NIMA A1 Marketing per 2019
1. Basisbegrippen in het vakgebied marketing
1.1 het begrip marketing definiëren en kan de betekenis van marketing met concrete voorbeelden
karakteriseren (B)
Marketing; alle activiteiten om handel te bevorderen.
Marketing is alle activiteiten verricht door ruilsubjecten, die erop gericht zijn om ruiltransacties te
bevorderen, te vergemakkelijken en te bespoedigen. In het kort: het verwerven en behouden van
afnemers)
1.2 het ontstaan van het marketingvak beschrijven aan de hand van de volgende stadia:
productieoriëntatie, productoriëntatie, verkooporiëntatie, marktoriëntatie en maatschappelijke
marktoriëntatie (K)
Marktbenadering;
Product concept Goed product verkoop zichzelf Tot 1900
Productie concept (oriëntatie) Veel en goedkoop produceren; 1900-1950
product moet beschikbaar zijn
tegen lage prijs
Verkoopconcept (oriëntatie) Verkoop en voorlichting; Vanaf 1950
mensen kregen meer te
besteden en tv kwam na de
oorlog; veel reclame
Marketingconcept (oriëntatie) Er was extreem veel reclame. Vanaf 1960
Behoeften eindgebruiker
centraal; in kaart brengen
behoeften en daarop inspelen
Sociaal marketing concept Belang van consument en Vanaf1970
(oriëntatie) maatschappij; milieu en
werkomstandigheden
belangrijk bij productie
1.3 de volgende begrippen definiëren: consumentenmarketing (b-to-c), handelsmarketing (trade
marketing), business to businessmarketing (b-to-b), relatiemarketing en direct marketing (K)
B2C; business to consument marketing; consumentenmarketing; is gericht op de consument (ook e-
marketing hoort hierbij gericht op klanten die online zoeken)
B2B; business to business; industriële marketing; handels marketing; trade marketing; Marketing
gericht op de detailhandel en groothandelaren
Relatiemarketing: Marketing gericht op het bouwen, onderhouden en commercialiseren van relaties,
zodanig dat de doelstellingen van beide partijen worden gerealiseerd.
Direct marketing: is gericht op het tot stand komen van een specifieke transactie en/ of het verkrijgen
van een duurzame, structurele, directe relatie tussen aanbieder en afnemer. (geen tussenschakels)
C2C; marktplaats
,Toevoeging A2
Voorbeelden geven van B2C (business tot cosumer), B2B (business to business), C2C (consumer to
consumer), C2B consumer to buniss)
B2C: Albert Heijn, H&M, Hema, Zalando, Wehkamp
B2B: Marko, Sligro, Hago, Philips, Canon
C2C: Marktplaats
C2B: Bijv. een consument
die een positieve blog over (de producten van een bedrijf) schrijft en waarin bijvoorbeeld via een
hyperlink verwezen wordt naar dat bedrijf. Die consument zou daar mogrelijk voor kunnen worden
betaald…. (maar let op als je dit als inkomstenbron hebt, dan lijkt het alweer bijna op B2B
1.4 de verschillen tussen de marketing van goederen, diensten, organisaties, personen en ideeën
beschrijven en uitleggen (B)
De meeste dingen die we kopen (80%) zijn diensten.
Een goed; tastbaar product
Een dienst; handelingen die mensen berichten voor anderen;
Een product waarvan de specifieke kenmerken in belangrijke mate immaterieel (niet tastbaar van aard
zijn)
Goederen dienst continuüm;
5 verschillen goederen dienst; diensten zijn;
- ontastbaar
- vergankelijk; vluchtig (tijdstip productie valt samen met tijdstip consumptie)
- Geen voorraad
- Moeilijker te standaardiseren
- Afnemersparticipatie
1.5 de verschillen tussen commerciële marketing, handelsmarketing overheidsmarketing en notfor-
profitmarketing beschrijven en uitleggen (B)
soort aanbieder;
nonprofit marketing; zonder winstoogmerk; algemeen belang word gediend - overheidsmarketing -
commerciële marketing; winst willen maken. Handelsmarketing; gericht op detail handel.
1.6 uitleggen wanneer sprake is van een micro-, meso- macroniveau en omgevingsfactoren- en
ontwikkelingen rubriceren in macro-, meso- en microniveau (B)
,Micro; interne omgevingsfactoren; interne analyse; eigen omgeving van bedrijf; interne
omgevingsfactoren; personeel, training, organisatie structuur; inkoop; financiën, productie
(strength/ weakness)
Meso omgeving: gaat het om externe, niet- beheersbare, (maar wel beïnvloedbare!!) factoren die
vanuit de markt of de branche het marketingbeleid kunnen beïnvloeden. Vb toeleveranciers,
concurrentie, tussenhandel, consument, media, KvK, overheid, actiegroepen, publieke opinie. Dit
noemen de ook wel de omgeving van de marktpartijen
Situatie analyse=SWOT; interne en externe analyse beschrijft de beginsituatie van een organisatie aan
het begin van de planningscyclus
SW; intern
OT: extern
Macro niveau in te delen middels DESTEP
- Demografische omgevingsfactoren; laten zien hoe een bevolking is opgebouwd (leeftijd,
geslacht, inkomen, opleiding etc) langzame ontwikkelingen
- Economische omgevingsfactoren; beïnvloed de koopkracht. Conjunctuurbeweging. Aantal jaren
zit het mee aantal jaren tegen (kan je op inspelen) (bijv. Werkgelegenheid, consument-
vertrouwen, waar in conjunctuur beweging)
(besteedbaar inkomen; beschikbaarinkomen = inkomen-vaste lasten (woonkosten,
energiekosten, levensonderhoud))
- Sociaal cultureel omgevingsfactoren; sociografisch; samenleven; aansluiten bij de
belevingswereld van de doelgroep. (Kinderarbeid, issues die spelen voor een (sub) cultuur)
- Technologisch omgevingsfactoren; technologische ontwikkeling bijv. Digitale fotografie
(ontwikkelingen in productie methode of software (o.a. CRM systemen)
- Ecologisch omgevingsfactoren; fysieke omgeving waarin wij leven. (bij. Broeikaseffect)
- Politiek juridisch omgevingsfactoren; politiek en overheid bepalen de spelregels. (Wet en
regelgeving lokaal, nationaal en internationaal)
1.7 een definitie geven van de begrippen doelgroep, ruil, relatie en reputatie, identiteit en imago (B)
Ruil; vrijwillige uitwisseling van ruilobjecten tussen tenminste 2 partijen
Relatie: De gezamenlijke interacties gedurende langere tijd tussen twee partijen
Identiteit; antwoord op de vraag wie de organisatie zelf vind dat hij is
Imago; het beeld dat de organisatie wil neerzetten in de samenleving
Reputatie; het beeld dat verschillende groepen in de samenleving daadwerkelijk heeft van de
organisatie.
, 1.8 het begrip bartering definiëren (K)
Directe ruil; Batering ruil van goederen of diensten tegen elkaar weg (natura) (kan bijv. ontstaan door
overschot te ruilen)
1.9 het begrip marketingstrategie definiëren en kan deze karakteriseren en herkennen in concrete
situaties (B)
Marketing strategie; geeft aan op welke manier de organisatie op lange termijn zijn doelstellingen wil
behalen. Het resultaat van je marketing plan
1.10 strategische, tactische en operationele planningsniveaus definiëren en onderscheiden (B)
Strategie; lange termijn
Tactiek; korte termijn
Operationeel; operationaliseren; wie doet wat op welke termijn (gedetailleerd; draaiboek)
1.11 de samenhang tussen een ondernemingsplan en een marketingplan beschrijven (K)
Een ondernemingsplan is een totaalplan voor alle activiteiten van een onderneming. Het geeft de
‘hoofdkoers ’van een bedrijf aan en de te bereiken ondernemingsdoelstellingen. Het marketingplan is
afgeleid van het ondernemingsplan. Marketingplannen leggen de beslissingen vast die in het kader van
het te voeren marketingbeleid moeten worden uitgevoerd.
Ondernemingsplan; strategisch overkoepelend plan met ondernemings doelstellingen voor lange
termijn
Onderdelen;
- Missie en visie
- SWOT analyse
- Marketing plan en doelstellingen
- Productie plan
- Financieringsplan
- Management plan
1.12 omschrijven en verklaren hoe planning leidt tot het formuleren van een concrete marketingmix (de
5 ‘P's: product, prijs, plaats, promotie en personeel’ en de 4 ‘C’s van klanten: Customer Solution, Cost to
the Customer, Convenience, Communication’) en de inzet van marktinstrumenten en de uiteindelijke
positionering (B)
Vijf p’s marketing mix
Product; Het product of de dienst zelf, assortiment, merk, service en garantie, verpakking
Plaats; distributie kanalen, distributie-intensiteit, winkelformules, trek-of duw distributie
Prijs; consumentenprijs, prijs voor de tussenhandel, kortingen
Promotie; reclame, persoonlijke verkoop, pr, sponsering, publiciteit, direct marketing verkoop acties,
beurzen en tentoonstellingen
Personeel; werknemers, (deskundigheid, klantgerichtheid), personeelsbeleid, bedrijf structuur.
Vier C’s
Consumenten behoeften; mensen kopen geen producten maar oplossingen