Inleiding wetenschappelijke onderzoek – Semester 1
Hoorcollege 1: introductie
Validiteit: ik meet wat ik wil meten
Testing: je hebt het al eens gedaan, dus je bent al bekend met het onderzoek
Missie:
• Normatief
Wat gewenst is en wat hoort, is relatief…
• Scientist pracctioner
Theorie en praktijk: mogelijke rollen
Wetenschappelijk
Probleem/vraag → antwoord (kennis)
o Hoeveel leerlingen lopen in het onderwijs vast?
o Wat zijn oorzaken van obesitas?
o Is deze training effectief tegen pesten?
o Wat zou de ideale…
Soorten kennis:
1) Intuïtief → wat vind ik er zelf van?
2) Autoriteit → ik ga het van iemand geloven die er verstand van heeft?
Uitgangspunten/benadering: goede kennis heeft drie kenmerken (op wetenschappelijke wijze
verkregen):
• Wetenschappelijke cyclus
o Je observeert iets (als het stil is Observatie
kan ik niet studeren) → van losse
waarnemingen kun je komen tot
een soort wetmatigheid. Een Evaluatie Inductie
uitspraak die een algemeen
karakter heeft. (bottum up,
inductieve wijze) → theorie (klein Theorie
of uitgebreid) → deductie,
wetmatigheid toetsen
(algemeenheid-bijzondere) →
Toetsen Deductie
kijken of je de theorie kan
ontkrachten of bevestigen door te
toetsen (met muziek op de
achtergrond kan ik beter studeren)
→ werkt het of niet? Evaluatie
o Een combinatie van deze elementen vormt een goed onderzoek. Een
onderzoek hoeft niet de hele cyclus door te lopen, je kan ook beginnen bij een
theorie.
• Transparantie, gecontroleerd: onderzoeken naar buiten brengen, zodat het
gecontroleerd wordt en meetelt
o Publicatie: evaluatie, replicatie en voortbouwen
o Peer-review: enkele kwaliteitsgarantie, hebben meerdere ogen naar
gekeken. “Je mag staan op de schouders van je voorgangers.”
• Ethiek en privacy: niet alles mag… en van alles moet
o Heb je je deelnemers op een juiste manier belast? Niet overbelast? Ben je
juist met ze omgegaan? En met hun gegevens? → Wordt streng naar
gekeken in de onderzoekswereld.
o AVG
Definitie: kennis gegenereerd door het toepassen van e wetenschappelijke methode, op
ethische wijze verkregen, rekening houdend met de privacy van mensen en transparant en
controleerbaar gepresenteerd.
1
,Inleiding wetenschappelijke onderzoek – Semester 1
Dat vraagt om methodologische werking → de leer van de af te leggen weg, leer van de
stappen die je moet nemen. Je moet systematisch zijn om aan de criteria te voldoen.
• Je doorloopt de onderzoekscyclus/empirische clyclus
- Concepsualiseringsfase
- Inrichtingsfase
- Uitvoerende fase
• Regulatieve cyclus (diagnostiek): je wil ook stappen nemen in de beste aanpak
• Theoretische cyclus: ook literatuur komt op een bepaalde systematische cyclus tot
stand
Context
5 B’s → belang, bereidheid, bekwaamheid, beschikbaarheid, benutting.
Hoorcollege 2: conceptualiseren
Conceptualiseren = in heldere begrippen vastleggen
• Probleemstelling → vaststellen van het probleem
Discrepantie tussen feitelijkheid en wenselijkheid:
Bijvoorbeeld: 75% van de studenten ervaart een zekere mate van stress of informatie
die aansluit bij onze voorkennis wordt beter onthouden
Praktische problemen versus theoretische problemen: theoretische problemen vinden
vaak hun oorzaak in de literatuur en niet in de praktijk
Theoretische problemen = fundamenteel onderzoek
• Doelstelling = inperking van de probleemstelling
a) Doelstelling in een onderzoek: het beoogd resultaat,
Bijvoorbeeld onderzoek naar stress
- Aard en ernst van de stressklachten onder studenten vaststellen;
- Identificeren van de oorzaken;
- Beoordelen van de effectiviteit interventies.
b) Doelstelling van het onderzoek: de beoogde benutting
Bijvoorbeeld onderzoek naar stress
- Doel: besluiten of de cursus omgaan met stress gecontinueerd moet
worden
- Doel: in kaart brengen van het probleem
Type benutting Gericht op Leidt tot
Instrumentele benutting: Beoordeling Stoppen of doorgaan
verandering in handelen Verbetering Verbeteracties
Conceptuele benutting: Kennisvermeerdering Verandering in denken
verandering in het denken
• Vraagstelling = inperking van de doelstelling
a) Descriptieve vragen (beschrijvende vragen): onderzoeksvragen naar een
feitelijke beschrijving van de werkelijkheid: hoeveel % van de mensen rookt er,
wat is het bruto-nationaal product, etc.
b) Normatieve vragen: onderzoeksvragen waaraan een waardeoordeel ten
grondslag ligt: is de cursus ‘omgaan met stress’ goed?, moeten stressklachten
onder studenten worden teruggedrongen?
c) Correlationele vragen (correlatieve vragen): onderzoeksvragen naar
samenhang, verbanden en/of relaties: hangt prestatiedruk samen met stress?
2
, Inleiding wetenschappelijke onderzoek – Semester 1
d) Impact vragen: onderzoeksvragen naar causale verbanden: is de mate van
efficiëntie tijdens het studeren van invloed op de mate van stress? Leidt de
cursus ‘omgaan met stress’ tot een afname in stress?
→ hebben altijd een causaal karakter
Het belang van het theoretisch kader: probleem-, doel-, en vraagstelling hierin inkaderen
Het probleem, het doel en de vraagstelling dienen in een theoretisch kader geplaatst te
worden. Hypothese: het vermoedelijke antwoord op jouw onderzoeksvraag.
• Dankzij een theoretisch kader worden herkomst en uitkomst van het onderzoek
helder
- Herkomst: wat heeft dit type onderzoek tot dusver opgeleverd? Waar liggen
lacunes? → komen niet zomaar uit de lucht vallen
- Uitkomst: theoretisch kader geeft richting aan het opstellen van een hypothese
Het conceptuele model: schematische weergave van e meest relevante kernconcepten
(variabelen) en de verwachte onderlinge relaties tussen die kernconcepten (hypothesen)
• Descriptieve vragen: in welke mate ervaren studenten stress? → wat wordt verstaan
onder stress? Geen andere variabelen, geen beschrijving van een relatie.
- Lichamelijke klachten: zweten, hormonen, etc.
- Mentale klachten: angst, etc.
• Correlationele vragen:
a) hangt prestatiedruk samen met stress?
𝑝𝑟𝑒𝑠𝑡𝑎𝑡𝑖𝑒𝑑𝑟𝑢𝑘 ⟺ 𝑠𝑡𝑟𝑒𝑠𝑠
b) ervaren studenten van de faculteit sociale wetenschappen gemiddeld genomen
meer stress dan studenten van de letteren faculteit?
𝑓𝑎𝑐𝑢𝑙𝑡𝑒𝑖𝑡 ⟺ 𝑠𝑡𝑟𝑒𝑠𝑠
• Impact vragen:
a) is de mate van efficiëntie tijdens het studeren van invloed op de mate van
stress?
𝑒𝑓𝑓𝑖𝑐𝑖ë𝑛𝑡𝑖𝑒 ⟺ 𝑠𝑡𝑟𝑒𝑠𝑠
b) leidt de cursus ‘omgaan met stress’ tot een afname in stress?
𝑐𝑢𝑟𝑠𝑢𝑠 ′𝑜𝑚𝑔𝑎𝑎𝑛 𝑚𝑒𝑡 𝑠𝑡𝑟𝑒𝑠𝑠 ′ ⟺ 𝑠𝑡𝑟𝑒𝑠𝑠
→ alle elementen voor- en achter de pijl zijn variabelen
Variabelen: een kenmerk dat een onderzoekselement al of niet, of in meer of mindere mate
bezit. Onderzoekselement: bij wie wil je kenmerken vaststellen?
Soorten elementen: studenten, paren, groepen (klas), collectiviteiten.
Kenmerk: een variabele heeft altijd twee of meer waarden (niveaus).
• Kwalitatieve variabelen (categorische variabelen, nominale variabelen): waarden
worden gebruikt om categorieën te duiden, rangnummers hebben geen rekenkundige
waarde
- Geslacht [man, 1], [vrouw, 2]
- Geloofsovertuiging [katholiek, 1], [protestants, 2], [islamitisch 3]
• Kwantitatieve variabelen: waarden duiden een hoeveelheid aan
- Leeftijd [uitgedrukt in maanden]
- Mate van stress [uitgedrukt op een schaal van 1 tot 5]
In de conceptualiseringsfase is een noodzakelijk een theoretische definitie te geven van de
onderzoekselementen waarop de variabelen betrekking hebben.
• Theoretische definitie van het onderzoekselement “student”: een student is een
individu die een opleiding volgt.
• Vergelijk met operationele definitie: een student is een individu die op 1 september
2020 staat ingeschreven voor de opleiding Pedagogische Wetenschappen en
Onderwijskunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
3