Samenvatting van de hoofdstukken 13, 17, 18, (20) over: Eiwitten (H. 13), Omzetting, opslag en uitscheiding (H. 17), Zenuwstelsel en beweging (H. 18) en hoofdstuk 20 (Zintuigen) wordt heel kort besproken
13.1
Organische moleculen Anorganische moleculen
Groot en energierijk Klein en energiearm
Komen alleen voor in organismen Komen voor in levende én levenloze dingen
Bevatten altijd C, H en O Kan elk element bevatten
Koolhydraten, vetten, aminozuren en vitamines CO2, O2, H2O etc.
Koolhydraten bestaan uit ringen. Moleculen van één ring: monosacharide, anders di- of
polysacharide.
Bij het aaneenkoppelen van ringen (condensatiereactie) komt er water vrij, bij het losmaken is water
nodig. Lipiden zijn vetten en bestaan uit drie vetzuren en één glycerolmolecuul. Ook vetten werken
met condensatie- en hydrolysereactie.
Functies van eiwitten op:
- Celniveau:
o Opbouw van organellen;
o Transport van stoffen via membraan;
o Receptoreiwitten.
- Orgaanniveau:
o Bestanddeel van intercellulair weefsel;
o Bij dieren: uitwendig skelet, haren, nagels etc.
- Systeemniveau:
o Zenuwstelsel (neurotransmitters en neuroreceptoren);
o Spierwerking (actine en myosine);
o Stoffentransport (hemoglobine, bloedeiwitten);
o Afweer (eiwitten van indringers veroorzaken afweerreactie; antistoffen zijn eiwitten);
o Enzymen;
o Hormonen;
o Bloedstolling.
Een eiwit bestaat uit aminozuren, waarvan er 20 verschillende bestaan.
Structuur van eiwitten:
- Primaire structuur: aminozuurvolgorde;
- Secundaire structuur: ineenstrengeling;
- Tertiaire structuur: aminozuren op langere afstand binden; de uiteindelijke structuur
ontstaat;
- Quaternaire structuur: als een eiwit uit meerdere polypeptideketens bestaat.
17.1 Bloed in de aorta -> leverslagader -> lever. Bloed wordt ook uit de darmen (via poortader)
naar de lever gebracht, maar is wel zuurstofarm. De lever is opgebouwd uit leverlobjes, met elk een
takje van de leverslagader, van de leverader en een galgang. Het zuurstofrijke bloed uit de slagader
mengt met het zuurstofarme maar voedselrijke bloed uit de poortader. De wanden van de
sinusoïden (haarvaten) zijn bedekt met Kupffercellen (fagocyten die dode cellen uit het bloed halen).
Levercellen vormen gal met afvalstoffen -> stroomt via galgangen naar galblaas -> dan naar darmen,
waar het een rol speelt bij vertering. De lever neemt de volgende stoffen op:
Monosachariden (o.a. glucose);
Aminozuren;
Kleine vetzuren en glycerol;
, Mineralen (ijzer);
Vitamines;
Alcohol en sommige medicijnen.
Lever is belangrijk voor bloedsuikerspiegel. Insuline: glucose -> glycogeen. Glucagon: glycogeen ->
glucose. Negatieve terugkoppeling dus. Als glycogeen op is, kan de lever ook uit andere stoffen
glucose maken. De lever maakt ook vet: vetzuur + glycerol. Bij een teveel aan glucose ook daaruit vet.
De lever kan vet ook afbreken.
De lever kan ook eiwitten maken van de binnengekomen aminozuren. Een belangrijk eiwit dat de
lever maakt zijn de plasma-eiwitten. Ook kan de lever bij een tekort aan een aminozuur het ene
aminozuur in het ander omzetten. Omdat eiwitten niet opgeslagen kunnen worden, moeten ze soms
ook afgebroken worden (desaminering). Een onderdeel van een aminozuur is NH 2 -> ammoniak ->
ureum -> wordt uitgescheiden door de nieren.
Stikstof wordt in drie vormen uitgescheiden: ammoniak, urinezuur en ureum. Ammoniak is giftig,
urinezuur bevat veel energie en ureum is een ideale tussenvorm. Zoutwatervissen zijn hypotonisch
tov hun omgeving (verliezen water) en houden hun osmotische waarden op pijl door water binnen te
krijgen en zouten af te geven (o.a. in geconcentreerde urine). Zoetwatervissen zijn hypertonisch en
krijgen door osmose dus veel water binnen wat ze verliezen door uitscheiding.
Als hemoglobine van rode bloedcellen in de lever wordt afgebroken, wordt het omgezet in bilirubine,
dat via gal wordt uitgescheiden; als het door macrofagen wordt afgebroken, gaat de bilirubine naar
de lever en wordt daar uit het bloed gehaald en gaat ook naar de galblaas. Het ijzer wordt deels in de
lever opgeslagen en een deel gaat naar het beenmerg om opnieuw gebruikt te worden.
Stoffen die in de lever worden opgeslagen: ijzer, glycogeen, vetten, giftige stoffen en aantal
vitaminen.
Vetzuren gaan via het lymfestelsel via de poortader naar de lever zodat het niet zo geconcentreerd
binnenkomt. Vetweefsel (lichaamsvet) komt voor een deel uit voedsel, maar wordt ook door de lever
samengesteld uit glycerol en vetzuren van andere vetten, koolhydraten en eiwitten.
Uitscheiding in de nieren is het verwijderen van afvalstoffen en behouden homeostase (daardoor
stoten de nieren soms ook nuttige stoffen uit). De nieren staan onder invloed van
vegatieve/autonome zenuwstelsel. De nieren zijn dus verantwoordelijk voor de concentratie in het
bloed (osmoseregulatie):
- Uitscheiding van water heeft invloed op concentraties stoffen;
- Uitscheiding van zouten heeft invloed op osmotische waarde en bloeddruk;
- Uitscheiding van ionen heeft invloed op pH-graad;
- Schadelijke stoffen en surplusstoffen moeten uitgescheiden worden.
De nier heeft een nierbekken met daarom nierpiramiden (niermerg) gegroepeerd, omgeven door de
nierschors. Die piramiden druppelen urine in het bekken. De functionele eenheid is de nefron:
De glomerulus is een kluwen haarvaten binnen in het kapsel van Bowman. Tussen de glomerulus en
het kapsel ontspringt een nierkanaaltje dat naar beneden loopt en de lis van Henle vormt. Deze lus
loopt naar beneden en dan weer naar boven en mondt dan uit in een verzamelbuis waardoor urine
naar het nierbekken stroomt. De glomerulus heeft een aanvoerend en afvoerend slagadertje. In de
glomerulus wordt geen zuurstof gebruikt dus het bloed blijft zuurstofrijk. Het afvoerend slagadertje
ligt in een netwerk om het afdalend nierkanaaltje en de lis van Henle.
De bloeddruk duwt bloedvloeistof uit de aders van de glomerulus en dat loopt de cellen van het
kapsel binnen. Opgeloste stoffen en kleine moleculen verlaten zo het bloed (ultrafiltratie). De
prodocyten (de cellen die de bloedvloeistof ‘toestaan’ het bloed te verlaten) bepalen hoeveel
vloeistof en welke stoffen het bloed verlaten. De bloedvloeistof heet nu voorurine. Tijdens de reis
door het afdalend nierkanaaltje en de lis van Henle wordt de voorurine urine. In de voorurine zitten
bijna alle stoffen die ook in het bloed zitten. Daarom vindt er terugresorptie plaats: door actief
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper jrva. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,79. Je zit daarna nergens aan vast.