Doelen
- Het verpleegkundig proces bij zorgvragers met COPD, astma, reuma, DM, obesitas,
acute buik, ziekten aan het spijsverteringsstelsel of lichamelijke onverklaarbare
klachten (SOLK) toepassen.
- Planmatige gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering met hulp van
Intervention Mapping Protocol stap 1 en 2 benoemen en toepassen bij zorgvragers
met een chronische aandoening of beperking.
- De kwaliteit van verpleegkundige interventiese aan zorgvragers met een chronische
aandoening beoordelen door middel van wetenschappelijke onderbouwing
- Zelfmanagement en zelfmanagementondersteuning definiëren en toepassen bij
zorgvragers met een chronische aandoening en hun sociale netwerk.
- Het belang van diversiteit, etnische, culturele en levensbeschouwelijke
achtergronden en ideologische overtuigingen in de zorgverlening aan mensen met
een chronische aandoening benoemen.
- Op basis van klinisch redeneren de zorgbehoefte van mensen met een chronisch
aandoening inventariseren en daarbij kijken naar alle aspecten van het menselijke
functioneren (lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren)
- In het kader van zelfmanagement van zorgvragers met een chronische aandoening
de relevante wet- en regelgeving benoemen
- De moreel ethische context van de zorgverlening aan mensen met een chronisch
aandoening herkennen en benoemen.
,Leerdoelen AFP
College 2 (AFP)
De pathofysiologie, diagnose, therapie en prognose beschrijven van de volgende
ziektebeelden: astma en COPD (1)
De pathofysiologie, diagnose, therapie en prognose beschrijven van de volgende
ziektebeelden: COPD, astma, ziekte van Crohn, Collitis Ulcerosa (1)
Stap 1 en 2 benoemen in het kader van klinisch redeneren volgens ProActive Nursing.
Bij ademhaling zijn de volgende begrippen van toepassing:
o Ademprikkel: bij een normale ademhaling hoef je niet na te denken. Het
ademcentrum in de hersenstam reguleert dit automatisch.
o Ademarbeid: bij de inspiratie (inademing) wordt er lucht naar binnen gezogen
(actief). Hierbij gaat het diafragma omhoog doordat de tussenribspieren zich
aanspannen. Bij de expiratie (uitademing) zakt het diafragma weer naar beneden
(passief) en ontspant het zich. Inademen kost dus energie en uitademen gaat vanzelf.
Bij het inademen neemt de inhoud van de longen toe. De twee vliezen: borstvlies en
longvlies zitten aan elkaar vast met een dun laagje vacuüm en slijm. Ze verschuiven
wel ten opzichte van elkaar.
o Luchtwegen: de functie van de luchtwegen is lucht van de omgeving naar de
longblaasjes vervoeren en gas weer weg te voeren naar buiten. Ook zijn luchtwegen
nodig om te spreken. De luchtwegen zijn bedekt met slijm die ziekteverwekkers en
stofdeeltjes in terechtkomen. Door de trilharen komt dit slijm uiteindelijk in de keel
(pharynx). Vervolgens hoest je ze op of gaan ze naar de maag.
De luchtwegen bestaan uit twee delen:
1. Hoge/bovenste luchtwegen
1. Mond/neus, pharynx en larynx (strottenhoofd).
2. Functies: verwarmen van lucht, bevochtigen van lucht, reinigen en
waarschuwen voor gevaar.
3. Bij de functies speelt de neus een belangrijke rol, want bij ademen door
de mond werken deze functies minder goed.
De epiglottis sluit de luchtwegen en slokdarm af. Zo kan voedsel niet in de
luchtwegen komen
2. Lage/onderste luchtwegen
4. Trachea, bronchi (luchtpijptakken), bronchioli (luchtpijptakjes)
5. De trachea bestaat uit ringen die ervoor zorgen dat de trachea open staat.
Op een gegeven moment splitst de trachea in de linker- en
rechterhoofdbronchus.
6. De bronchus gaan uiteindelijk over in kleinere bronchi en zo ook in
bronchiolis. De bronchiolis eindigen in de alveoli (longblaasjes)
, o Longdiffusie: in de longblaasjes vindt uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide
plaats, dit door middel van diffusie. In de longblaasjes bevindt zich veel zuurstof en
wil naar het bloed. Andersom geldt het voor de koolstofdioxide.
o Longperfusie (doorbloeding): zuurstofarm bloed uit de rechterkamer wordt vervoerd
naar de alveoli. Dan vindt er diffusie plaats en gaat het zuurstofrijke bloed naar de
linkerharthelft. Zuurstof bindt zich aan hemoglobine en na het hart verspreidt het
zuurstofrijke bloed zich naar de weefsels via de bloedvaten. Na de weefsels is de
zuurstof weer op en zo gaat het weer naar de rechterharthelft.
Het hart pompt vijf liter bloed per minuut door ons lichaam. De hoeveelheid bloed per
minuut dat door een harthelft gepompt wordt, is het hartminuutvolume. Deze is hoger bv.
als je aan het sporten bent.
H7.1.1 Respiratoire controles/parameters
Dyspnoe = gevoel van ademnood.
Ademgeluiden = een normale ademhaling is niet te horen. Bij mensen die een vernauwing
hebben in de luchtwegen is de ademhaling wel te horen. Je kan hier te maken krijgen met
twee soorten geluiden:
1. Inspiratoire stridor: bemoeilijkte ademhaling.
2. Expiratoir piepen: er komt weinig lucht uit met een piepend geluid.
Ademfrequentie = hoe vaak je ademt in een minuut. Een gezond persoon ademt 10 tot 19
keer per minuut adem.
Tachypnoe = dit is een hoge ademfrequentie. Dit gebeurt vaak door een luchtwegobstructie
of diffusieproblemen. Er is dan een hoge CO2 en weinig zuurstof.
Bradypnoe = is het tegenovergestelde van een tachypnoe. Het is een lage ademfrequentie.
Ademdiepte/teugvolume = bij een rustige ademhaling gaat er een bij inademen een halve
liter naar binnen en ook weer naar buiten via de uitademing.
- Bij een oppervlakkige ademhaling is het teugvolume minder dan een halve liter, dit
kan bv. door pijn.
- Bij een diepe ademhaling is het teugvolume juist groter, dit kan bv. door inspanning.
Ademarbeid = een normale ademhaling gaat moeiteloos. Bij heftige ademarbeid gaat vaak
samen met hulpademhaling. De patiënt gebruikt dan ook andere spieren dan het diafragma.
Ademminuutvolume = ademfrequentie x teugvolume.
Perifere saturatie = dit geeft hete percentage met zuurstof verzadigd hemoglobine weer.
Een normaalwaarde is vaak 95-100%. Deze kan laag zijn als er bijvoorbeeld een slechte
doorbloeding is.
, Bij een longfunctieonderzoek meet iemand verschillende ademvolumes door de patiënt in
een spirometer te ademen:
- Vitale capaciteit (VC): het aantal liters dat de patiënt kan uitademen naar maximale
inspiratie.
- Residu: na maximale expiratie blijft er nog vaak ongeveer 1 liter over.
- Teugvolume: de hoeveelheid lucht die een mens in ademt of uit ademt bij rustige
ademhaling.
- Inspiratoire reserve (IR): als er al maximaal is ingeademd kan de patiënt nog meer
inademen.
- Expiratoiree reserve (ER): als er al maximaal is uitgeademd kan de patiënt nog meer
uitademen.
- Peakflow: de krachtigste luchtstroom bij uitademen
- Een-seconde-waarde: hoeveelheid lucht die de patiënt maximaal uitademt in een
seconde.
Als de ademhalingsorganen zijn werk niet goed doen, kunnen er afwijkingen voorkomen. Je
spreekt van gedeeltelijke respiratoire insufficiëntie als de zuurstofspanning te laag of de
kooldioxidespanning te hoor is. Vaak is alleen het zuurstof te laag en blaast de patiënt nog
wel koolstofdioxide uit. Bij volledige respiratoire insufficiëntie zijn zowel de zuurstofwaarde
als de kooldioxwaarde verhoogd of verlaagd. De ademhaling kan dan het bloed niet voorzien
van zuurstof en de koolstofdioxide niet afstoten.
Cyanose betekent blauw zien, er zijn twee vormen:
- Perifere cyanose: zijn alleen de vingers blauw. Dit kan door bv. kou, maar ook bij
hartfalen en een shock.
- Centrale cyanose: het bloed bevat heel weinig zuurstof. Dan ziet de patiënt overal
blauw.
H7.5 Astma bronchiale
Bij astma heb je last van aanvallen. In deze aanvallen is er sprake van bronchospasme
(aanspanning) en slijmvlieszwelling. Astma kan voorkomen door allergische reacties door:
huisstofmijt, kat(tenhuidschilfers) en pollen.
Maar niet alleen allergische reacties spelen hierbij een rol ook bijvoorbeeld: roken,
luchtweginfecties, kou en mist.
Symptomen
Een aanval begint vaak met een droge hoest. Daarna komt de piepende, verlengde expiratie
die ontstaat door de vernauwde luchtwegen. En na dit alles komt vaak de dyspnoe op. Dit
gaat samen met hulpademhaling van schouders en nekspieren.
Om te onderzoeken of je last hebt van astma wordt er gekeken naar de ademhalingsspieren.
Ook kan er een allergietest op de huid of een bloedonderzoek worden gedaan. Bij een
longfunctieonderzoek wordt er vooral gekeken naar de peakflow, deze zou dan een
verzwakte uitademing moeten zijn. De reactie van de allergische prikkel wordt dus hier
getoetst.
Behandeling