Samenvatting Klinische
psychologie deel 1: hoofdstuk 1
t/m 10
Hoofdstuk 1: Over klinische psychologie en abnormaal
gedrag
Basisdisciplines = ontwikkelingspsychologie, sociale psychologie, persoonlijkheidspsychologie.
Toepassingsgerichte disciplines = klinische en gezondheidspsychologie, onderwijspsychologie, A&O.
1.1 Het terrein van de klinische psychologie
Klinische psychologie = gebied van psychologie dat zich bezighoudt met afwijkend, slecht-aangepast
en abnormaal menselijk gedrag. Diagnose, classificatie, behandeling, preventie en onderzoek.
Kern wordt gevormd door psychische stoornissen. Ook wel abnormal psychology = gedrag dat afwijkt
van een norm die lastig zijn voor de persoon zelf of de omgeving.
Afwijkingen kunnen aspecten zijn van individuele persoon ; gedrag, gedachten, beleving.
Afwijkingen kunnen ook zijn in relaties met andere mensen; overbezorgd, agressief, isolatie.
Afwijkingen kunnen alleen worden verklaard tegen de achtergrond van normale processen; kennis
van normale psychologische functies.
Klinisch psycholoog = psychologie, psychiater = geneeskunde en voorschrijven medicatie.
1.2 Aspecten van abnormaal gedrag
Zeven factoren van abnormaal/pathologisch gedrag. Voor alle factoren geldt dat alleen deze factor
op zichzelf niet voldoende is om te spreken van een stoornis.
1. Persoonlijk lijden (stoornis hoeft niet altijd met lijden gepaard te gaan; leuk denken dat je
Napoleon bent).
2. (dis)functionaliteit van het gedrag = mate waarin dagelijks functioneren wordt ondermijnt in
beroep en relaties. Van zichzelf en van anderen.
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies = twee typen situaties waarin gedrag tot controleverlies
leidt; 1. situaties waarin regels die het gedrag sturen niet meer werken en 2. Situaties waarin de
toeschouwer de oorzaak van het gedrag niet kent en niet kan achterhalen.
5. Opvallend en onconventioneel gedrag = hoe vaak gedrag voorkomt, of iemands gedrag lijkt op
mijn maatstaf
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt ; observer discomfort = gevoel
van ongemak bij anderen. Als iemand impliciete sociale regels (restregels genoemd) overschrijdt.
7. Het overtreden van morele normen ; goed en kwaad, normen.
,Definitie van de APA voor psychische stoornis = syndroom gekenmerkt door klinisch significante
symptomen op het gebied van cognitie, emotie of gedrag, dat een uiting is van een disfunctie in
psychologische, biologische of ontwikkelingsprocessen.
Vervolg definitie = gaat gepaard met lijdensdruk of beperkingen in functioneren.
DSM-5 systeem classificeert geen mensen, maar stoornissen die mensen hebben. Niet een alcoholist,
maar een persoon met alcoholgebruikstoornis.
Drie ‘uitsluitende omstandigheden’ geformuleerd in de definitie van stoornissen:
1. Definitie sluit ‘te verwachten en cultureel aanvaarde reacties’ uit. Bijvoorbeeld huilen bij
rouwproces.
2. Definitie sluit ‘deviant gedrag’ uit dat voortvloeit uit politieke/religieuze/seksuele
minderheid. Strijden voor Greenpeace of homoseksualiteit.
3. Afwijkende gedrag komt niet voort uit persoonlijk conflict tussen individu en maatschappij.
Bijvoorbeeld excentrieke kunstenaar die emotie blootlegt.
APA erkent dat geen enkele definitie het begrip mentale stoornis duidelijk afbakent.
1.3 Normaal en abnormaal: waar ligt de grens?
1.3.1 Het statistisch model
Uitgangspunt dat menselijke eigenschappen normaal verdeeld zijn; normale verdeling.
Drie problemen;
1. Waar ligt precies de grens tussen normaal en abnormaal? Geen strakke grenzen, maar scores
zeer laag tot zeer hoog.
2. Specifieert niet hoe ongewoon gedrag moet zijn om abnormaal te zijn, bijv. zeldzaamheid van
genderidentiteitsstoornis.
3. Maakt geen onderscheid tussen afwijkingen met en zonder individueel lijden.
1.3.2 Het medisch of ziektemodel
Somatogeen = lichamelijke aandoening ligt ten grondslag aan psychische stoornis.
Psychogeen = psychologisch mechanisme ligt aan stoornis ten grondslag.
Volgens medisch model zijn psychische stoornissen vergelijkbaar met somatische ziekten en te
verhelpen door onderliggende mechanismen te bestrijden.
Medisch model is als volgt (patiënt is passief en afhankelijk):
Abnormaliteit/ziekte bij patiënt > Diagnose door therapeut > Therapie > Genezing.
Kritiek 1 = bij veel psychische stoornissen nog niet een eenduidig onderliggend mechanisme
aangetoond. Termen ziekte en genezing niet op hun plaats.
Szasz maakt onderscheid tussen mental illness (stoornissen met organische oorsprong) en problems
in living.
Kritiek 2 = werkt stigmatisering in de hand; nadelig om bekend te staan met psychische stoornis
(labeling-theorie).
1.3.3 Het leer- of onderwijsmodel
Onderwijsmodel is als volgt:
,Persoonlijk probleem van de leerling > bepaling van leerdoel in overleg met leraar > Uitvoering van
onderwijsprogramma > Vermindering van probleem bij leerling.
Als alternatief voor het medisch model, met name voor stoornissen zonder organische oorzaak.
Vaardigheidstekorten = uitkomsten van diagnose worden niet geformuleerd als stoornis, maar als
tekorten in vaardigheid.
Drie redenen dat dit model voorkeur heeft boven medisch model:
1. In alle fasen van het model worden nadelige bijbetekenissen vermeden; kleinere kans op
stigmatisering.
2. Doet meer recht aan eigen verantwoordelijkheid van de cliënt
3. Doet meer recht aan wat er daadwerkelijk plaats vindt bij psychologische hulpverlening.
Belangrijkste onderscheid tussen ziekte en gezondheid is verantwoordelijkheid en
aanspreekbaarheid; is iemand nog zelf verantwoordelijk en aanspreekbaar, dan is hij/zij niet ziek.
Dit is een ander onderscheid dan die van Szasz.
Demarcatie- of afgrenzingscriterium = onderscheid/afbakening.
2. Neurobiologische benaderingen van
psychopathologie
2.1 Een historische schets
Reductionisme = kenmerk van wetenschap; zoeken naar één of beperkt aantal mechanismen om te
verklaren.
Frontale lobotomie = frontaalkwab verwijderen bij psychiatrische patiënten.
Neuroleptica = antipsychotische medicijnen.
Broca’s afasie = beschadiging van linkerfrontaalkwab leidt tot taalstoornis.
Dementia paralytica veroorzaakt door syfilisinfectie die hersenen aantast.
Internaliserende problematiek = gekenmerkt door emotionele instabiliteit en een verstoord affect,
waaronder angststoornissen en stemmingsstoornissen. Storend voor de persoon zelf. Overactiviteit
van het autonome zenuwstelsel.
Externaliserende problematiek = gekenmerkt door gedragsproblemen, agressief, antisociaal,
impulsief. Geen controle en storend voor de omgeving. Onderactiviteit van het autonome
zenuwstelsel.
2.2 Psychopathologie: een genetisch perspectief
Familiestudies ; als een vatbaarheid voor psychische stoornis overgeërfd wordt, komen deze
vatbaarheid en stoornis vaker in bepaalde families voor.
Tweelingstudies ; eeneiige en twee-eiige tweelingen.
Concordantie = mate waarin eenzelfde eigenschap bij twee familieleden voorkomt, uitgedrukt in
concordantie-coëfficient ; getal tussen 0 en 1.
Adoptiestudies ; geadopteerde kinderen bij wie stoornis voorkomt in hun biologische familie vaker
die stoornis hebben dan geadopteerde kinderen zonder geschiedenis in de biologische familie.
, Genotype = totale genetische bagage van een individu.
Fenotype = fysieke en gedragsmatige kenmerken van een persoon die het resultaat zijn van
interactie tussen genotype en omgeving. Wat tot zichtbaar tot uiting komt.
Genotype-omgeving-correlatie = fenomeen waarbij genotype invloed heeft op de ervaringen die een
persoon heeft.
Genotype-omgeving-interactie = mensen met verschillende genotypen zijn in verschillende mate
gevoelig voor hun omgeving.
Huidige opvatting is dat psychopathologie het gevolg is van interactie tussen predispositie en
stressverhogende omgeving.
Diathese-stress model = vatbare personen die in een negatieve omgeving opgroeien, hebben meer
kans op de ontwikkeling van een negatieve uitkomst.
Differential Susceptibility Theory = vatbare personen worden meer beïnvloed door zowel een
positieve als negatieve omgeving. DRD4-7R-allel.
Meeste psychische stoornissen zijn geen single-gene disorders; meerdere genen dragen bij.
Met name inhibitiefuncties en aandachtsproblemen zijn erfelijk.
Temperament = vroeg te onderkennen individuele wijze van reageren; makkelijk, moeilijk en
langzame starters.
Familie van mensen met een bipolaire stoornis = verhoogde kans op depressieve of bipolaire
stoornis.
Familie van mensen met depressieve stoornis = alleen verhoogde kans op depressieve stoornis.
Er zijn sterke aanwijzingen dat de genetische factor niet predisponeert tot een specifiek
angstsyndroom, maar tot een meer algemene neurotische aanleg die tot uiting komt in een van de
angststoornissen.
5 factoren die synaptische overdracht beïnvloeden:
1. Hoeveelheid neurotransmitter in synaptische spleet : bepaald door productie, katabolisme en
heropname
2. Blocking agents : voorkomen dat neurotransmitter de postsynaptische neuron stimuleert.
3. Remmende neuronen
4. Neuronengevoeligheid
5. Aantal receptoren op het postsynaptische neuron.
2.3 Psychopathologie: een cognitief-neurowetenschappelijk
perspectief
2.3.1 Het limbische systeem
Bestaat uit o.a. amygdala, hippocampus. Amygdala betrokken bij emotionele valentie van
gebeurtenissen en stimuli.
Amygdala hyperactief bij depressie. Mogelijk door onvoldoende inhibitie van PFC. Ook verhoogd
cortisol.
Onderactiviteit leidt tot gebrekkige gewetensontwikkeling en antisociaal gedrag.