Hoorcollege 1 Maatschappelijke invloeden op opvoeden
Je kunt benoemen hoe verschillen in culturele, maatschappelijke en individuele omstandigheden
ouders en opvoeding beïnvloeden.
Superdiversiteit
Op de wereld zijn er verschillende gezinnen en verschillende opvoeders die allemaal anders zijn
allemaal verschillende diversiteitscirkels. De dimensies uit de diversiteitscirkel hangen met elkaar
samen. VB: je talent is dat je erg sociaal bent en als beroep werk je in een team.
De verschillen binnen de groepen zijn vaak groter dani de verschillen buiten de groepen. VB: met de
groep ‘alleenstaande moeders’ heb je misschien meer overeenkomsten dan met Nederlanders.
Creolisering: dingen uit andere culturen overnemen. VB: elkaar begroeten met een boks of woorden
uit andere talen overnemen.
Als pedagoog kijk je meer dan naar 1 dimensie, je kijkt niet alleen naar de aspecten maar ook naar
het mens erachter, je staat open voor verandering en je durft kritische vragen te stellen.
Intersectionaliteit
“Je kijkt naar de verschillen in de verschillende aspecten van de diversiteitscirkel en beslist welke
het nou beter heeft en welke niet.”
Koppeling aan machtsverhoudingen op:
o Persoonlijk niveau: ”als je een man bent, dan heb je ook die en die eigenschappen.”
o Symbolisch niveau: een beeld hebben van hoe hoog of laag een beroep is in de
maatschappij.
o Maatschappelijk niveau: als vrouw verdien je minder.
Kenmerken van armoede
Relatieve armoede: je voelt je arm als je veel minder hebt dan de ander. Daarnaast betekent je 50
euro minder als je daarvan een gezin mee moet voeden dan alleen jezelf voeden.
Meerdimensionaal: armoede heeft ook te maken met sociale steun, ook al heb je veel geld op de
bank staan. Het raakt verschillende vlakken.
Gradueel: je hebt verschillende soorten arm en rijk.
Tijdsduur.
Oorzaken van armoede
Macroniveau.
o Demografische ontwikkelingen, zoals vergrijzing.
o Scholing en arbeidsmarkt.
o Opvang hulp en zorg.
o Cultuur t.o.v. armen.
Mesoniveau.
o Sociale perceptie: de manier waarop mensen naar je kijken.
o Toegankelijkheid van publieke goederen en diensten.
Bekendheid, bereikbaarheid, betaalbaarheid, beschikbaarheid, begrijpbaarheid,
betrouwbaarheid etc.
Microniveau.
o Ontoereikend kapitaal: je bent persoonlijk niet in staat om uit armoede te klimmen.
Economisch, sociaal en cultureel.
Armoede als sociale breuklijn
“Wie elke maand de laatste cent uit zijn portemonnee moet schrapen om eten op de plank te krijgen voor
de kinderen, heeft vaak een eenzaam leven.”
Door armoede kan je minder sociale activiteiten ondernemen.
Wat is het gevolg van armoede voor kwetsbare huishoudens?
Wekt door in verschillende levensdomeinen:
Het gezinsleven.
o Spanningen tussen de ouders.
1
, o Spanningen tussen kinderen onderling. VB: jij krijgt wel nieuwe schoenen en niet ik, ze
vinden jou liever.
Onderwijs.
o Kinderen van arme ouders doen het slechter op school.
Werk.
o Mensen die laagopgeleid zijn, vinden moeilijk werk en kunnen moeilijk doorstromen.
Gezondheid.
Huisvesting.
Vrije tijd.
Bourdieu’s veldtheorie
Economisch kapitaal.
o Je kapitaal uitgedrukt in geld, zoals geld en je spullen.
Sociaal kapitaal.
o Formele en informele netwerken.
Ze staan nooit stil en veranderen continu.
Cultureel kapitaal.
o Beheersing van culturele competenties die eigen zijn
aan hogere sociale posities. Ook het tonen van je
culturele kapitaal heeft jou aanzien en acceptatie,
zoals het praten over bepaalde films.
Habitus.
o Verschillende sociale strata verschillen in levensstijl, manieren eetgewoonten, taalgebruik,
vrijetijdsbesteding en culturele smaak.
Dit ontstaat door socialisatie in de opvoeding, maar ook op school en met de mensen
om je heen.
Doxa.
o Dit staat voor de regels die horen bij habitus en veld en die daarvoor gewoon algemeen zijn
en vanzelfsprekend.
Sociaal kapitaal
Opbrengsten van sociaal kapitaal.
o Informatie: zoals over waar een baan beschikbaar is.
o Invloed: met je klas heb je meer invloed dan alleen.
o Sociale accreditatie: wat je netwerk jou opbrengt.
o Sociale identiteit: het helpt je waar je wel of niet goed in bent. Een groep mensen kunnen je
feedback geven.
Typen verbindingen: hoe je verbinding kunt maken.
o Bonding: verbindingen binnen je eigen groep, onderlinge verbinding.
VB: leerlingen vormen samen een groep.
o Bridging: je kan verbinding maken met een andere groep.
VB: als asielzoeker maak je verbinding met de voetbalclub.
o Linking sociaal kapitaal: een schakel zijn tussen de groepen, maar dat je je eigen groep en
de andere groepen ook met elkaar kan verbinden.
VB: een vriendin uit het asielzoekerscentrum meenemen naar de voetbalclub.
De capability benadering
Armoede is het missen van mogelijkheden tot zelfontplooiing.
o Vrijheid staat centraal, zodat je zelf kan beslissen wat je kan gaan doen.
o Voorwaarden als onderwijs en gezondheidszorg.
Niet moeten zeggen wie ze moeten zijn, maar vertel ze de consequenties van hun
gedrag.
o Geen gelijkheid, maar gelijkwaardigheid.
Helpen om de mensen gebruik te laten maken van hun mogelijkheden en deze omzetten naar
ontplooiing.
Nussbaums capability approach
2
, Conversiefactoren: is het idee dat je een vermogen moet hebben om iets om te zetten in echt
mogelijkheden.
o Bronnen en middelen kunnen omzetten in mogelijkheden.
Persoonlijk: fysieke gesteldheid en intelligentie etc.
Sociaal: machtsrelaties etc.
Omgeving: klimaat, infrastructuur etc.
Keuzevrijheid
o Leven, lichamelijke gezondheid, zintuiglijke waarneming, gevoelens, etc.
Functionings
o Het daadwerkelijk functioneren van een
persoon als resultaat van vrijheden en
keuzemogelijkheden en de actieve
realisering of verwezenlijking van een
of meerdere capabilities.
Hoorcollege 2 Ouderschap: de dagelijkse praktijk
Je kent de betekenis van ouderschap en kunt het verschil met opvoeden benoemen.
Ouderschap
Is een van de grootste transities in het leven, een onomkeerbare levensgebeurtenis (life-event).
Is een existentiële verandering die ouders kwetsbaar maakt.
Is een nieuwe identiteit die het hele familiesysteem beïnvloedt.
Is meer dan alleen opvoeden.
Naast het ouderschap heb je ook het partnerschap.
Je draagt zorg voor de (geestelijke) gezondheid van je gezin.
Je organiseert en plant zorg, werk, vrije tijd, sociale contacten en financiën.
Ouderschap is een proces dat in de loop van de tijd verandert en zich ontwikkelt.
Waarom is er belangstelling voor ouderschap?
Aanvankelijk werd het fenomeen ouderschap weinig bestudeerd. Een pionier op dit gebied is Alice
van der Pas (1934-2017).
Zij vond dat er meer belangstelling voor de aard en het verloop van ouderschap moest komen,
omdat ons dat leert zorgvuldig en genuanceerd te kijken als er zich problemen voordoen.
Het normaliseert ons denken en handelen als professional (als pedagoog en leraar), omdat we niet
direct zeggen wat wel of niet goed voor het kind is. Er wordt ook gekeken naar het perspectief voor
de ouder.
Casus: alleenstaande moeder met dochter van 8 maanden.
Een alleenstaande moeder loopt op crisismomenten volledig in paniek (ze heeft waanachtige beelden) de
riagg-jeugdafdeling binnen. En vraagt: gaat het nog wel goed met mijn kind?
Scenario 1 psychiatrisch perspectief
o Moeder decompenseert (heeft zichzelf niet meer in de hand), gezien haar jeugd kan het niet
anders.
Scenario 2 oudersschapsperspectief
o Moeder overvraagt door ouderschap, twijfelt aan haar eigen capaciteit.
Alice van der Pas wil aandacht voor het ouderschap zelf
Zij wil de kwaliteit van ouderschap niet afmeten aan het wel of niet goed functioneren van een kind.
Bovendien is de relatie tussen opvoeden en de ontwikkeling van het kind niet lineair maar complex.
Transactioneel ontwikkelingsmodel
Het kind staat onder invloed van de omgeving en de omgeving staat onder invloed van het kind. Ze
reageren constant op elkaar.
Bronfenbrenners ecological systems theory
3
, - Microsysteem, mesosysteem, exosysteem, macrosysteem en chronosysteem.
- Laat zien hoe zeer het microsysteem bepaald wordt door de omgeving.
Kenmerkend voor ouderschap is volgens Alice van der Pas:
Het besef van verantwoordelijkheid.
Onvoorwaardelijkheid: ouders ervaren dat het bestaan van het kind en het eigen bestaan nooit
meer los van elkaar staan.
Tijdloosheid: ouder blijf je levenslang, wat er ook gebeurt. Je kunt geen afscheid nemen van je
ouderschap.
Ouderschapstheorie Alice van der Pas (2017)
- Elke ouder heeft een besef van verantwoordelijk.
o Alle ouders willen het beste voor hun kind.
- Ouderschap maakt kwetsbaar.
o Ouders voelen zich snel op hun tenen getrapt als een professional zegt dat iets niet goed
gaat. Geen enkele opvoeding verloopt vlekkeloos.
- Ouders zijn eindverantwoordelijk.
o Als professional sluit je aan wat een ouder belangrijk vindt voor zijn kind. De ouder neemt
uiteindelijk de eindbeslissing.
Voorbeeld: ouderschap als Caleidoscopische ervaring (verschillende lagen)
Zelfbeeld: een liefhebbende en dominante moeder.
Ouder-kind relatie: ik wil niet de beste vriendin van mijn kind worden.
Beginperiode ouderschap: een onverwacht eenzame tijd
Ervaring door de jaren: met een dochter van 10 heeft zij haar weg als ouder gevonden.
Falend ouderschap: grotere en kleinere ontsporingen horen bij het ouderschap.
Intimiteit moederschap: lichamelijke vertrouwdheid, dicht bij elkaar zijn.
Completer mens: ouderschap heeft haar zelfstandiger en volwassener gemaakt.
De dagelijkse praktijk van ouderschap
Vijf universele basisvaardigheden (basisgereedschap):
1. Veiligheid bieden (letterlijke veiligheid en een thuis bieden) die varieert van babytijd tot
volwassenheid.
2. Verzorging (verzorgen van het kind).
3. Zicht houden op het kind - wie is dit kind (‘mentaal portret’ vormen), wat is zijn of haar behoefte?
4. Verwachtingen hebben en eisen stellen (stelt hoge eisen aan de ouder).
5. Grenzen stellen (ouders proberen een gezagscrisis te voorkomen).
Toepassing van de basisvaardigheden is echter niet universeel
De toepassing is afhankelijk van:
De tijd (1950 - 1960 - 1980 - 2000 - 2020).
De cultuur: elke cultuur verwacht iets anders.
De opvoedideologie van ouders.
De dagelijkse praktijk van ouderschap
Timing: niet te vroeg en niet te laat, rekening houdend met de ontwikkelingsfase van een kind.
Doseren: niet te veel en niet te weinig (laveren tussen het kind alles zelf laten doen en alles aan het
kind overlaten).
o Fases van Furman (2001):
1. De volwassene doet iets voor het kind.
2. De volwassene en het kind doen iets samen.
3. Onder aanmoediging van een volwassene doet het kind het helemaal zelf.
4. Het kind doet het zelfstandig zonder directe stimulans en aanmoediging. VB: zelfstandig
veters strikken.
Kinderontwikkeling en ouderschapsgroei
Alice van der Pas wil ouderschap niet duiden als een groei in fases, met een begin en eindpunt, van
een lagere vorm van ontwikkeling naar een hogere vorm van (biologische) ontwikkeling.
4