HOOFDSTUK 2 VERBINTENISSENRECHT – DE OVEREENKOMST
Paragraaf 2.1 praktijkvoorbeelden
Partijen: de mensen die een afspraak maken.
Overeenkomst: de afspraak die mensen maken.
Uit een overeenkomst vloeien rechten en plichten voort: verbintenissen.
Overeenkomst gesloten door twee partijen met het doel dat daaruit rechten en plichten
voortvloeien: obligatoire/ verbintenisscheppende overeenkomst.
Als uit een overeenkomst twee verbintenissen voortvloeien, heet deze een wederkerige
overeenkomst.
Als uit een overeenkomst één verbintenis voortvloeit, heet deze een eenzijdige
overeenkomst.
Paragraaf 2.2 wanneer ontstaat er een overeenkomst?
Artikel 6:217 BW: een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en aanvaarding
daarvan.
Twee voorwaarden voor het intrekken van een aanbod:
1. Aanbod mag nog niet aanvaard zijn (artikel 6:219 lid 2 BW).
2. Aanbieder mag zijn bod niet onherroepelijk hebben gemaakt. Dit doet hij als hij
bijvoorbeeld een termijn heeft gesteld waarbinnen de aanvaarding moet
plaatsvinden (artikel 6:219 lid 1 BW)
Er ontstaat geen overeenkomst als er geen aanbod, maar slechts een uitnodiging tot het
doen van een aanbod wordt gedaan.
Artikel 3:33 BW: wilsverklaringen van beide partijen moeten overeenstemmen.
Als je iets wil verkopen, moet je dit eerst willen. Dan moet je de wil verklaren. De
overeenkomst ontstaat pas als de wederpartij de totstandkoming van deze overeenkomst
eveneens wil en dat tevens verklaart.
,Paragraaf 2.3 en toch geen overeenkomst?
Soms stelt een van de partijen zich op het standpunt dat geen overeenkomst tot stand is
gekomen, terwijl de wederpartij dit wel dacht. Hierbij zijn twee categorieën te
onderscheiden:
- Wilsdefect
- Wilsgebrek
Wilsdefect
Bij een wilsdefect wordt gesteld: wat ik verklaard heb, wilde ik (eigenlijk) niet, daarom kan
er, hoewel jij, wederpartij, dat misschien dacht, ook geen overeenkomst zijn ontstaan.
Er bestaat dus aan de kant van een der partijen een discrepantie tussen wil en verklaring.
Artikel 3:33 BW: waren willen overeenkomstig de verklaring? Nee, dan geen overeenkomst.
Artikel 3:35 BW: er komt toch een overeenkomst tot stand wanneer de wederpartij er in
redelijkheid op mocht vertrouwen dat verklaring en wil van de andere partij wél met elkaar
in overeenstemming waren. Wils- en vertrouwensleer.
Artikel 3:34 BW: als iemand tijdens een geestelijke stoornis iets heeft verklaard, dan wordt
aangenomen dat die verklaring niet overeenkomstig de wil is geweest indien:
- De stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen
belette, of
- Indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan
Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de
rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip
van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.
De wederpartij die een overeenkomst heeft gesloten met een persoon uit de artikel 34-
categorie, geniet bescherming krachtens artikel 3:35 BW.
Wilsgebrek
Bij een wilsgebrek betoogt de partij dat de verklaring wel overeenkwam met de wil, maar
dat de wil op een gebrekkige wijze tot stand is gekomen. Er zijn vier categorieën
wilsgebreken:
1. Dwaling: artikel 6:228 BW. Dwaling doet zich voor wanneer iemand een
overeenkomst heeft gesloten terwijl hij, als hij van de werkelijke situatie op de
hoogte was geweest, die overeenkomst niet had gesloten. De betreffende persoon
moet hebben gedwaald over de zelfstandigheid van de zaak.
Naast dwaling omtrent de zelfstandigheid van de zaak moet, volgens artikel 6:228 lid
1 BW, ten minste aan één van de volgende voorwaarden zijn voldaan:
- de dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij.
- de wederpartij had de dwalende behoren in te lichten, maar heeft dit niet gedaan.
- de wederpartij ging van dezelfde onjuiste veronderstelling uit als de dwalende.
, In artikel 6:228 lid 2 BW worden nog twee gronden genoemd die maken dat -ook al is
voldaan aan de eisen van lid 1- toch geen geslaagd beroep op dwaling kan worden
gedaan. Deze twee gronden zijn:
1- De dwaling betreft een uitsluitend toekomstige omstandigheid.
2- De aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de
omstandigheden van het geval brengen mee dat de dwaling voor rekening van de
dwalende behoort te blijven.
2. Bedrog: artikel 3:44 BW. Van bedrog is sprake als iemand een ander tot het
verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door opzettelijk onjuiste
mededelingen te doen of door daarvan juist opzettelijk af te zien.
3. Bedreiging: artikel 3:44 BW. Van bedreiging is sprake als iemand met ongewone
pressiemiddelen een ander beweegt tot het aangaan van een rechtshandeling.
4. Misbruik van omstandigheden: artikel 3:44 BW. Misbruik van omstandigheden doet
zich voor als iemand behendig gebruik maakt van een bijzondere situatie waarin een
ander verkeert. Bijzondere situatie, artikel 3:44 lid 4 BW: noodtoestand, abnormale
geestestoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid en onervarenheid.
Overeenkomst tot stand gekomen als gevolg van een wilsgebrek, is vernietigbaar.
Overeenkomst is in strijd met de wet, goede zeden of openbare orde
Ook al is geen sprake van een wilsdefect of wilsgebrek, dan kan een gesloten overeenkomst
toch niet rechtsgeldig zijn, omdat deze in strijd is met de goede zeden of de openbare orde.
Artikel 3:40 lid 1 BW zegt dat een dergelijke overeenkomst nietig is.
In artikel 3:40 lid 2 BW staat dat een overeenkomst die in strijd met de wet is gesloten ook
nietig is. Wanneer deze wettelijke bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één van
de partijen van de overeenkomst, is deze vernietigbaar.
` Ik ben handelingsonbekwaam´
Artikel 3:32 lid 1 BW. Ieder natuurlijk persoon is handelingsbekwaam, voor zover de wet niet
anders bepaalt.
Handelingsbekwaamheid: de mogelijkheid om onaantastbare rechtshandelingen te
verrichten.
Rechtshandeling behoort tot de categorie rechtsfeit. Rechtsfeiten zijn juridisch relevante
feiten. Dit omdat er een rechtsregel is die een bepaald rechtsgevolg verbindt aan een
bepaald feit. Een rechtshandeling is een rechtsfeit, maar met een gewild rechtsgevolg.
Feitelijke handeling: ontstaat een rechtsgevolg waarvan niet uitmaakt of dit rechtsgevolg
gewild is of niet.
Blote rechtsfeit: feit waaruit rechtsgevolgen voortkomen zonder dat de betrokkene in staat
is daarop wezenlijke invloed uit te oefenen.