Blok 3 Psychologie van de sociale relatie: Hoofdstuk 5-6-7-8-9-10-11
Hoofdstuk 5: Denken en intelligentie
Kernvraag 5.1: Wat zijn de bouwstenen van denken?
Denken kunnen we definieren als het cognitieve proces dat betrokken is bij het vormen van
een nieuwe mentale representatie, door de beschikbare informatie te manipuleren.
Kernconcept 5.1:
Denken heeft te maken met de manipulatie van mentale representaties zoals
concepten, beelden, schema’s en scripts.
Het komt erop neer dat denken deze bouwstenen van cognitie op een betekenisvolle manier
organiseert.
5.1.1 concepten
Déjà vu: verwijst naar gevoel dat wat je op dit moment ervaart precies overeenkomt met iets
wat je eerder hebt meegemaakt, hoewel je je de exacte gebeurtenis niet meer voor de geest
kunt halen.
Conceptvorming: het vermogen om ervaringen onder te brengen in vertrouwde mentale
categorieën – en om ze op dezelfde manier te verwerken of ze hetzelfde label te geven –
wordt beschouwd als een van de meest elementaire kenmerken van denkende organismen.
Twee soorten concepten
- Natuurlijke concepten: zijn tamelijk grove mentale classificaties die zich ontwikkelen
uit onze alledaagse ervaringen. (van een vogel bijv. uit eigen ervaring ontwikkeld)
(mentaal) prototype: jouw natuurlijke concept van ‘vogel’. Alegemeen beeld dat typische
vogel uit jouw ervaringen vertegenwoordigt.
Worden ook wel Fuzzy (vage) concepten genoemd = niet zo nauwkeurig.
- Artificiële concepten: concepten die gedefinieerd worden door een combinatie van
regels of kenmerken, zoals een definitie uit een woordenboek of wiskundige formule.
(definitie driehoek, tijdens wiskunde les geleerd
Cognitieve psychologie is artificieel concept, net als concept van concept.
Conceptuele hierarchieen
Conceptuele hierarchieen: groot deel declaratieve herinneringen is hierin georganiseerd,
van algemeen tot specifiek. (dieren > vogels, vissen > kanarie struisvogel, haai, zalm)
Cultuur, concepten en gedachten
Gebruik concepten verschilt van cultuur tot cultuur. Ook bestaat er verschil in logica:
Europeanen en Noord-Amerikanen hechten veel waarde aan logisch redeneren, terwijl veel
andere culturen veel minder belangrijk vinden.
Volgens Aziatische perspectief lopen concepten dan op wat hen van elkaar onderscheidt.
Niet iedereen doet het vormen van concepten op dezelfde manier.
5.1.2 Voorstellingsvermogen en cognitieve plattegronden
Cognitieve plattegrond: een cognitieve representatie van een fysieke ruimte is een speciale
vorm van een visueel concept.
Hierdoor kun je de weg vinden naar je college zaal + andere de weg te wijzen.
5.1.3 denken en de hersenen
,Biologen hebben met behulp van een computer aangetoond dat bepaalde gedachten
samenvallen met specifieke patronen van hersengolven
Onderzoekers maten de elektrische responsen in de hersenen van een vrijwilliger, terwijl hij
aantal keren achter elkaar een stimulus kreeg aangeboden.
Neurowetenschappers zijn er met behulp van PET-scans, MRI en fMRI in geslaagd de
hersengebieden in kaart te brengen die in actie komen tijdens verschillende psychische
taken.
Ten eerste: denken een activiteit is waarbij verschillende, over alle delen hersenen
verspreide gebieden betrokken zijn, niet slechts 1 enkel denkgebied.
Ten tweede: hersenen bestaan uit geheel van hooggespecialiseerde modules,
waarbij elke module een component van het denken voor zijn rekening neemt.
Denken als proces waarin veel verschillende modules samenwerken.
Beheer door frontaalkwabben
Wanneer we beslissingen nemen en problemen oplossen, spelen de frontaalkwabben van de
hersenen een belangrijke rol bij de coördinatie van mentale activiteit.
Prefrontale cortex (net boven je ogen) taken:
Het bijhouden van de episode (situatie waarin we onszelf bevinden)
Het begrijpen van de context (betekenis situatie)
Reageren op specifieke stimulus in de situatie.
5.1.4 Intuitie
Mensen vormen snel een oordeel op basis van gevoel en verstand bij nemen beslissing.
Prefrontale cortex: emotionele component van denken.
Hierdoor kunnen we onbewust emotionele ‘voorgevoelens; in vorm van info over
beloning en straf in het verleden laten meewegen bij onze beslissingen.
Intuitie: het vermogen een oordeel te vormen zonder bewust redeneren.
Gedragseconomie: (Daniel Kahneman) waarin hij inzichten uit de psychologie combineert
met die uit de economische wetenschap, in het bijzonder met betrekking tot het mneselijk
beoordelingsvermogen en keuzegedrag.
Schema: is een cluster van verwante concepten die een algemeen conceptueel kader
vormen voor het denken over een thema, gebeurtenis, voorwerp, persoon of situatie in je
leven.
Script: schema dat bij bepaalde gebeurtenis hoort, bestaat uit info over reeksen
samenhangende, specifieke gebeurtenissen en handelingen waarvan je verwacht dat ze op
een bepaalde manier in een specifieke setting zullen plaatsvinden.
Kernvraag 5.2 Over welke vaardigheden beschikken goede denkers?
Kernconcept 5.2:
Goede denkers beschikken niet alleen over een repertoire van effectieve algoritmen en
heuristieken, ze weten ook hoe ze veelvoorkomende hindernissen bij het oplossen van
problemen en het nemen van beslissingen moeten vermijden.
5.2.1 Het oplossen van problemen
De meest succesvolle probleemoplossers hebben enkele kenmerken gemeen:
Beschikken over vereiste kennis
Ze zijn bedreven in identificeren van een probleem en uitkiezen van strategie
Het probleem identificeren
,Een goede probleemoplosser leert alle relevante mogelijkheden te overwegen, zonder
overhaaste conclusies te trekken = divergent denken.
Een strategie kiezen
Algoritmen: voor oplossen zeer gespecialiseerde problemen, gespecialiseerde kennis nodig.
>> tegenhanger Algoritmen = Heuristieken: meer intuitieve, maar minder precieze
strategieën.
Algoritmen: zijn formules of procedures die, indien ze juist worden toegepast, een juiste
uitkomst garanderen, zoals de methoden die je leert tijdens de wiskundeles of in een
laboratorium
Heuristieken: zijn eenvoudige elementaire regels, de zogenoemde vuistregels, die ons
helpen om verwarrende, complexe situaties het hoofd te bieden.
Garanderen geen correcte oplossing, vormen aardig zetje in juiste richting.
Drie essentiele heuristieken:
Terug te werken: doel duidelijk omschreven (doolhof, planning, vraagstukken)
Zoek naar analogieen: als een nieuw probleem overeenkomsten vertoont met een
ander probleem dat je eerder bent tegengekomen, kun je misschien gebruikmaken
van de strategie die je destijds hebt geleerd. (anologie tussen nieuw en oud
probleem)
Deel een groot probleem op in kleinere problemen: probleem stap voor stap
aanpakken.
Vastlopen bij het oplossen van problemen
Vastlopen kan door het kiezen van de verkeerde strategie. Aantal opstakels:
- mental set: de neiging om een nieuw probleem op dezelfde manier te benaderen als een
schijnbaar soortgelijk probleem uit verleden.
Functionele gefixeerdheid: de functie van een bekend voorwerp is dan zo vastgeroest, of
gefixeerd, dat je er geen nieuwe functie meer aan kunt verbinden.
- zelfopgelegde beperkingen: regels opleggen die niet zijn benoemd.
5.2.2 Oordelen en beslissen
Meest voorkomende oorzaken van slecht oordelen:
- confirmation bias: alle info die niet in je straatje past, negeert of er kritiek op heeft. Je gaat
op zoek naar info waar je het wel mee eens bent.
- hindsight bias: de neiging om na afloop van een gebeurtenis te denken dat je het lang
wist en allemaal hebt zien aankomen.
- Anchoring bias (ankerheuristiek): mensen maken gebruik van enigszins rammelende
heuristiek die hun denken verankert aan de eerste de beste info die ze tegenkomen.
- representativeness bias (representatieviteitsheuristiek): ‘ervan uitgaan dat alle blonde
mensen dom zijn of alle ministers en wiskundestudenten nerds zijn.
- Availability bias (beschikbaarheidsheuristiek): weerspiegelt onze neiging om de
waarschijnlijkheid van een gebeurtenis in te schatten op basis van voorbeelden die vanzelf in
ons opkomen.
- de tirannie van de keuze: effectieve besluitvorming kan door te veel keuzemogelijkheden
worden verstoord, soms kunnen we zelfs verlamd raken door een overdaad aan
keuzemogelijkheden.
Kritische denkers zijn zich bewust van de veelvoorkomende obstakels bij probleemoplossing
en moeten met name weten hoe ze een probleem kunnen herkennen.
5.2.3 Hoe word je een creatief genie?
, Creativiteit: ‘een proces is dat nieuwe responsen voortbrengt die bijdragen aan de oplossing
van problemen.
Genie: iemand die zich die zich door zijn uitzonderlijke inzicht en creativiteit onderscheidt van
gewonen mensen.
Divergent denken: het vermogen om verschillende responsen voor een probleem te
bedenken.
Convergent denken: het tegenovergestelde van divergent denken. Bijvoorbeeld: bij een
probleem waarop maar 1 correct antwoord mogelijk is.
Robert Weisberg: genieen zijn eigenlijk vooral goed in het oplossen van problemen, en dat
ze over bepaalde handige (bijzonder menselijke) eigenschappen beschikken.
Wat maakt een genie nou een genie volgens Weisberg: bepaalde
persoonlijkheidskenmerken, uitgebreide kennis, enorme gedrevenheid.
Expert: dat je over uitgebreide en goed georganiseerde kennis beschikt over het gebied
waaraan je je creatieve bijdrage wilt leveren. (elk genie is een expert in een bepaald gebied)
Begaafdheden: aangeboren mogelijkheden die specifiek zijn voor bepaalde gebieden.
(volgens Howard Gardner)
Persoonlijkheidskenmerken die uitzonderlijk creatieve mensen met elkaar gemeen hebben:
Onafhankelijkheid: in staat verzetten tegen sociale druk.
Sterke belangstelling voor een probleem: belangstelling waar creativiteit zich op richt
Bereidheid om het probleem te herstructureren: opdrachten veranderen,
Voorkeur voor complexiteit: voorkeur voor meest lastige problemen
Behoefte aan stimulerende interactie: interactie tussen uitzonderlijk creatieve mensen
>> creativiteit vereist goed ontwikkelde kennis.
>> bepaalde persoonlijkheidskenmerken beschikken, onafhankelijkheid en de motivatie.
Kernvraag 5.3: Wat zijn de bouwstenen van intelligentie?
Savantsyndroom: beschikken over een opmerkelijk, maar beperkt talent, zoals de
vaardigheid om snel en uit het hoofd ingewikkelde sommen op te lossen, of het vermogen
om uit te rekenen op welke dag een bepaalde datum valt, terwijl ontwikkeling op andere
terreinen ernstig is achtergebleven.
Kernconcept 5.3: Sommige psychologen geloven dat intelligentie in essentie een
enkele, algemene factor is, terwijl anderen menen dat je intelligentie het beste kunt
beschrijven als een verzameling van verschillende vaardigheden.
5.3.1 Psychometrische theorieën over intelligentie
Psychometrie: een tak van de psychologie die zich bezighoudt met psychologische
metingen. Verantwoordelijk voor merendeel van onze IQ-tests.
Charles spearman: ontdekte dat de individuele scores op verschillende tests, die uit vele
verschillende opdrachten bestonden, dikwijls een hoge correlatie vertoonden.
Moest wel gemeenschappelijke factor van algemene intelligentie bestaan
g-factor: algemene intellectuele vaardigheid
Is aangetoond dat dit aangeboren is.