Samenvatting vak: Persoonlijkheid, intelligentie & identiteit
Samenvatting probleem 1 + college 1: Freud
L1: Waardoor wordt ons gedrag en onze persoonlijkheid bepaald volgens Freud?
De basis van Freud’s theorie: Gedrag wordt bepaald door onze ervaringen in het verleden die
opgeslagen zijn in ons onbewuste.
3 assumpties:
1. Principe van psychic determinism: Niets in ons brein gebeurt per ongeluk. Al ons gedrag
wordt bepaald door innerlijke krachten die gerelateerd zijn aan 2 instincten: Eros/Libido
(levensdrift) en Thanatos (doodsdrift)
2. De rol van het onbewuste: Bewust en rationeel handelen is een uitzondering. Het
onbewuste speelt een grotere rol in ons handelen.
3. Conflict: Er is altijd sprake van een conflict tussen tegenstrijdige impulsen (liefde/haat). Deze
conflicten veroorzaken angst.
Grand theory: de theorie van Freud omvat veel verschillende aspecten.
Topographical model of the mind:
1. Bewuste (conscious): zaken waar we ons nu bewust van
zijn.
2. Onderbewuste (preconscious): herinneringen en
opgeslagen kennis, dit kan worden opgehaald als we
dat willen.
3. Onbewuste (unconcsious): hier is niet direct toegang
toe, maar bepaalt wel ons gedrag. We kunnen dit niet
vrijwillig naar ons bewustzijn halen. Bestaat uit bijv.
instincten en behoeften.
Structuur van persoonlijkheid: 3 aspecten die steeds met elkaar
in conflict zijn:
1. Id (onbewust level): instincten gericht op het vergaren van plezier (pleasure
principle) en het vermijden van pijn. Dit is het duistere ontoegankelijke deel
van onze persoonlijkheid en het meest primitieve deel van ons brein. Als onze
behoeften niet meteen worden bevredigd, veroorzaakt dat spanning.
• Primary process thinking: denken zonder logische regels, bewustzijn en
realiteit. -> fantaseren.
2. Ego (alle levels van bewustzijn): op een realistische en sociaal gepaste wijze
voldoen aan de verlangens van het Id (reality principle). Balans tussen Id en
Superego. Wat is acceptabel volgens de buitenwereld? De Ego ontwikkelt zich
op een leeftijd van 2/3 jaar. De Ego heeft geen moreel standpunt -> eten
stelen is acceptabel als niemand het ziet.
• Secondary process thinking: de ontwikkeling van strategieën om problemen op te
lossen, zodat je het meeste plezier kan hebben.
3. Superego (alle levels van bewustzijn): geïnternaliseerde morele normen. -> streeft naar
perfectie. De Superego ontwikkelt zich op een leeftijd van 3 tot 5 jaar.
,Verdedigingsmechanismen:
Door middel van verdedigingsmechanismen kan de Ego je beschermen tegen gevoelens van angst en
schuld. Alle verdedigingsmechanismen worden gekenmerkt door deze eigenschappen:
1. Het ontkent of vertekent de werkelijkheid.
2. Het wordt grotendeels onbewust toegepast.
3. De Ego zorgt ervoor dat de verdedigingsmechanismen worden toegepast.
2 functies van verdedigingsmechanismen
1. De ego beschermen
2. De angst beperken -> conflicten tussen de Id, Ego en Superego oplossen.
• Verdringing (repression): verdringing van gedachten en gevoelens die angst opwekken ->
bijv. verdringen van seksueel misbruik.
• Isolatie (isolation): onvolledige verdringing. Men herinnert zich het voorval uit het verleden
wel, maar niet het gevoel dat erbij hoorde.
• Ontkenning (denial): weigeren om een feit of ervaring te accepteren -> bijv. ontkennen dat je
een alcoholprobleem hebt.
• Projectie (projection): je eigen impulsen/gevoelens toeschrijven aan iemand anders -> bijv.
zeggen dat iemand jaloers is, terwijl je eigenlijk zelf jaloers bent.
• Rationalisatie (rationalization): een onaanvaardbare prikkel veranderen in een aanvaardbare
prikkel -> bijv. het was maar als grapje bedoeld.
• Vervanging (displacement): seksuele of agressieve impulsen afreageren op een ander
persoon of object -> bijv. op je werk heb je ruzie met je baas, thuis reageer je dat af op je
partner.
• Reactieformatie (reaction formation): een onaanvaardbare prikken omzetten in het
tegenovergestelde -> bijv. een agressief persoon die extra vriendelijk doet.
• Regressie (regression): reactie op stress door fixaties te laten zien uit een eerder
ontwikkelingsstadium.
• Sublimatie (sublimation): een onaanvaardbare impuls omzetten in een aanvaardbare en
constructieve activiteit -> bijv. gaan boxen.
• Ongedaan maken (undoing): iets goeds doen als boetedoening voor het laten zien van
onacceptabel gedrag. -> bijv. als je gemeen hebt gedaan tegen iemand, deze persoon een
groot cadeau geven.
• False consensus effect: aannemen dat andere mensen net zo zijn als jij. -> bijv. als jij
extrovert bent, denken dat anderen dat ook zijn terwijl dat helemaal niet zo hoeft te zijn.
3 soorten angst:
• Objective anxiety: angst voor een externe dreiging. -> bijv. iemand met een mes.
In dit geval wordt de controle van de ego bedreigd door een externe factor.
• Neurotic anxiety: er is een conflict tussen het Id en de Ego, de ego dreigt de controle te
verliezen over het Id. -> bijv. iemand die bang is dat hij een gemene opmerking gaat maken.
• Moral anxiety: er is een conflict tussen de Ego en de Superego. -> bijv. iemand die zich
schaamt omdat hij niet leeft volgens de morele regels.
Catharsis: vrijlating van emoties. Er vindt een ontploffing van gevoelens plaats, hierna ben je
opgelucht. -> Bijv. lang het slechte gedrag van je kind wegslikken en dan ineens je kind slaan. Of bijv.
het laten gaan van je emoties door over je problemen (trauma) te praten.
,Psychoseksuele ontwikkeling: kinderen gaan door verschillende psychoseksuele ontwikkelingsstadia.
In ieder stadium richt de energie van het libido zich op een andere erogene zone. Ieder stadium
wordt gekarakteriseerd door een conflict dat opgelost moet worden. Dit conflict gaat over het vinden
van een middenweg tussen ontbering en overdaad (tekort en overvloed).
Fixatie: als een kind een conflict niet kan oplossen in een bepaalde ontwikkelingsfase, kan hij in deze
fase vast blijven zitten. (de energie blijft gefixeerd in dit stadium)
De 5 stadia:
1. Orale fase (0-2 jaar): vooral dingen in je mond stoppen. -> bijv. borstvoeding en zuigen op je
duim.
2. Anale fase (2-3 jaar): het kind leert zindelijk worden. De ego ontwikkelt zich in deze fase.
3. Fallische fase (3-7 jaar): het kind wordt zich meer bewust van het verschil tussen mannen en
vrouwen.
• Oedipal conflict: Jongens hebben de onbewust wens om hun moeder voor zichzelf te
hebben en hun vader te laten verdwijnen uit hun leven. Ze zien hun vader als
concurrent.
• Castration anxiety: jongens realiseren zich dat meisjes geen penis hebben, dit resulteert
in de angst om hun eigen penis te verliezen.
• Penis envy: meisjes realiseren zich dat ze geen penis hebben en geven de moeder
daarvan de schuld. Ze verlangen naar hun vader, maar zijn ook jaloers dat die wel een
penis hebben.
4. Latentie fase (7-11): geen duidelijk seksuele driften in deze fase. De ontwikkeling van het
kind verloopt rustig verder.
5. Genitale fase (11+ jaar): het kind ontwikkelt zich tot adolescent. De seksuele interesses
komen weer opgang.
Orale fixaties: roken, kauwgomkauwen, nagelbijten.
Anale fixaties: luiheid, obsessief gecontroleerd zijn.
Fallische fixaties: ijdel, blij zijn met zichzelf, trots zijn op zichzelf. (narcistisch)
Psychopathologie en psychoanalyse:
Als conflicten tussen het Id, Ego en Superego niet worden opgelost kan dit resulteren in een gevoel
niet gelukkig te zijn en zelfs in mentale stoornissen.
Als er een conflict is, is het volgens Freud belangrijk om via therapie bloot te leggen wat voor conflict
er speelt in het onbewuste.
Psychoanalyse was een manier om toegang te krijgen tot onbewuste herinneringen en processen.
Hoe kunnen we toegang krijgen tot het onbewuste?:
1. Freudiaanse verspreking: als je niet de intentie hebt om iets uit te spreken, maar je zegt het
onbewust toch (Ross, Emily, Rachel -> bruiloft).
2. Vrije associatie: zeggen wat er in je opkomt.
3. Projectieve technieken: gebruik maken van ambigue stimuli (dubbelzinnigheid, iets wat op
verschillende manieren begrepen kan worden). Hier moet de persoon dan een verhaal
omheen construeren.
• Rorsach inkblot test: wat je ziet in de inktvlek zegt iets over je
onbewuste gevoelens en ervaringen.
4. Hypnose: kunstmatig opgewekte trance die inzage zou geven in het
onbewuste.
5. Dromen: Freud geloofde dat je onbewuste tot je sprak via je dromen. Dromen zijn vaak
symbolisch en bleken moeilijk te analyseren. Dromen onthullen ons onbewuste.
• Manifeste content: de verhaallijn van de droom zoals de droom was.
• Latente content: onze onbewuste ideeën, emoties, driften en wensen.
, 2 kernaspecten in de psychoanalyse van Freud:
1. Hoofdideeën van mentale energie
• Er is een beperkt aantal energie
• De energie kan geblokkeerd worden
• De energie zorgt voor rust
2. Relatie tussen individu en maatschappij
• Mensen worden geboren met seksuele en agressieve driften (lustprincipe), de rol
van de samenleving is om deze basis instincten te beperken.
Kritiek op Freud’s werk:
• Het is moeilijk om de theorie te toetsen.
• De theorie is dermate vaag dat niet bewezen kan worden dat het onjuist is.
• In de theorie van Freud is er eindeloos therapie nodig. (altijd conflict tussen Id en Superego)
• Alle problemen zouden zijn oorsprong hebben in de psychoseksuele ontwikkeling van het kind.
• De theorie is gebaseerd op de patiënten van Freud, dit waren voornamelijk rijke Oostenrijkse
vrouwen -> niet representatief.