Overzicht artikelen Global & European Governance
Sessie 1
Frieden, Lake & Schultz – World politics: interest, interactions, institutions (H2)
Amerika en Irak waren dus samen in oorlog, rondom deze kwestie kunnen veel vragen gesteld
worden zonder duidelijke antwoorden. De conclusie die hieruit getrokken kan worden is de vraag
waarom landen in conflict raken en hoe deze conflicten kunnen eindigen in oorlog. Waarom werken
staten soms samen en waarom faalt deze samenwerking soms? Om de globale politiek te begrijpen,
zijn er drie concepten erg belangrijk; belangen, interacties en instituties.
- Belangen
o Belangen zijn fundamenteel voor politiek
- Interactie
o Coöperatie
o Onderhandelen
- Instituties
o Regels
o Hebben invloed op de beleidsuitkomsten
Belangen: wat willen actoren van de politiek?
Ten eerste de definitie van belangen; wat de actoren willen bereiken door middel van politieke actie.
Dit zijn dus de voorkeuren boven de uitkomsten die voort kunnen komen uit politieke keuzes. De
primaire motivatie achter de keuzes en belangen van actoren zijn fundamenteel voor elke politieke
analyse. Deze belangen bepalen ook de volgorde van de voorkeuren voor de uitkomst. Het
identificeren van belangen voor een actor kan voor buitenstaanders soms lastig zijn, vaak ligt de
nadruk op theorie over de menselijke natuur en hun gedrag. Voor de belangen worden er vaak drie
categorieën opgesteld; macht of veiligheid, economische of materialistische welvaart en ideologische
doelen. Deze categorieën komen grofweg overeen met de stromingen realisme, liberalisme en
constructivisme.
Actoren en belangen
Actoren: individu of groep met gedeelde belangen.
Staat: een centrale autoriteit met de mogelijkheid tot het vormen van wetten, regels en
beslissingen binnen een bepaald terrein.
Soevereiniteit: de verwachting dat staten de legale op politieke heerschappij, of volledige
autoriteit, hebben binnen de landsgrenzen.
Nationale belangen: belangen die vastzitten aan de staat zelf, meestal gaat dit over de veiligheid
en macht.
,Interacties: waarom krijgt een actor niet altijd wat hij wil?
Actoren maken keuzes om hun belangen na te streven, politieke uitkomsten zijn echter afhankelijk
van de keuzes van meerdere actoren. Dit slaat terug op de interacties, dit zijn de manieren waarbij
de keuzes van twee of meer actoren worden gecombineerd tot politieke uitkomsten. Als uitkomsten
het product zijn van interactie, moeten actoren anticiperen op de keuzes van andere bij het nemen
van eigen beslissingen. Dit zijn dus strategische interacties omdat elke strategie, plan of actie van een
actor afhankelijk is van de geanticipeerde strategie van anderen.
Bij interacties draait het om twee dingen; ten eerste wordt aangenomen dat actoren doelgericht zijn,
zij gedragen zich dus met de intentie om een gewenst resultaat te behalen. Ten tweede wordt
gesteld dat actoren strategieën overnemen op basis van de eigen belangen en geanticipeerde
strategie van anderen. Dit hoeft echter niet te betekenen dat de strategie ook werkt; de keuzes van
anderen kunnen leiden tot een ongewenste uitkomst.
Coöperatie en onderhandelen
Interacties kunnen verschillende vormen innemen, dit valt te verdelen in twee grotere categorieën
namelijk coöperatie en onderhandelen. Politieke interacties betreffen vaak beide vormen in
verschillende mate.
- Coöperatie: een interactie waarbij twee of meer actoren beleid overnemen waarbij minstens
één actor voordeel bij heeft in vergelijking met de status quo zonder dat andere er nadeel van
hebben. Coöperatie is niet altijd een absoluut goed; het heeft alleen voordeel voor degene die
het beleid aanpast zodat het de gewenste uitkomst heeft. Externe partijen kunnen als nog
nadelen krijgen van de coöperatie. Coöperatie bestaat uit wederzijdse beleidsaanpassingen die
actoren dichterbij het Pareto-optimaal brengen, dit vergroot de welvaart zonder dat de
welvaart van andere actoren wordt aangetast.
- Onderhandelen: een interactie waarbij actoren moeten kiezen voor een bepaalde uitkomst dat
voordelig is voor de een maar nadelig voor de ander. Er is sprake van een herverdeling; het
heeft betrekking op het toekennen van een vast bedrag of waarden tussen verschillende
actoren. Wanneer actoren onderhandelen, schuiven zij langs het Pareto-optimaal. Hierbij gaat
de toename van welvaart van A ten koste van de welvaart van B. Daarom wordt het ook wel
een zero-sum game genoemd.
Wanneer kunnen actoren coöpereren?
Het is bijzonder dat coöperatie kan falen ondanks dat het voordelig kan zijn voor actoren. De
grootste factor van het slagen of falen van de samenwerking zijn de belangen van de actoren. Soms
kan het individuele belang groter zijn, wat het collectieve belang ondergeschikt maakt.
- Coördinatie: een type van coöperatieve interactie waarbij actoren voordeel hebben door het
maken van dezelfde keuzes en er geen rede is om niet hieraan te voldoen. BV aan de
rechterkant van de weg rijden in Nederland; iedereen gaat hiermee akkoord om ongelukken te
voorkomen.
- Medewerking: een type coöperatieve interactie waarbij actoren voordeel hebben door samen
te werken maar waarbij geen prikkels zijn om akkoord te gaan met een overeenkomst. BV het
gevangenisdilemma; ze zijn het beste af door samen te werken maar doen dit vaak niet door
het risico wat zij zelf lopen.
- Publieke goederen: individueel en gemeenschappelijk noodzakelijke goederen waartoe
iedereen toegang heeft en wat niet-rivaliserend in consumptie is.
- Collectieve actieproblemen: obstakels voor coöperatie die ontstaan als actoren de bedoeling
hebben om samen te werken maar iedereen op elkaar anticipeert zodat anderen de kosten van
de samenwerking betalen. Het produceren van publieke goederen kan dus leiden tot
problemen op dit gebied aangezien actoren gebruik kunnen maken van publieke goederen
zonder een bijdrage te leveren. Elk individu kan dus kiezen voor free ride, oftewel gratis
meeliften op de bijdrage van anderen. Hierdoor worden publieke goederen meestal
, aangeboden door de overheid, zij hebben de macht om een bijdrage te verplichten. Dit is lastig
op internationaal niveau omdat de autoriteit dan ontbreekt.
- Factoren die coöperatie faciliteren:
o Aantal en grote van actoren: een kleinere groep actoren kan beter samenwerken dan een
grote groep actoren. Daarnaast kan er een mate van machtsverschil zijn tussen de actoren,
dit kan een rol spelen in de verhouding binnen de samenwerking.
o Herhaling, koppeling en strategieën rondom onderling straffen: coöperatie vindt sneller
plaats als actoren de kans hebben om samen te werken voor een langere tijd betreft
verschillende kwesties. Herhaling van de interactie met dezelfde partners kan dus free ride
gedrag voorkomen. Ook de koppeling van verschillende beleidsdomeinen kan bijdrage aan
een vertrouwelijke coöperatie.
o Informatie: de aanwezigheid van informatie heeft invloed op de coöperatie. Soms zijn
acties tot samenwerking duidelijk te zien, maar soms is de bijdrage van een actor moeilijk
vast te stellen. Wanneer actoren te weinig informatie leveren over de acties kan
coöperatie falen door de mate van onzekerheid en misvatting.
Wie wint en wie verliest bij de onderhandelingen?
Onderhandelen brengt winnaars en verliezers voort. Hierbij speelt één factor een belangrijke rol,
namelijk macht. Macht is de mogelijkheid van actor A om actor B iets te laten doen wat actor B uit
zichzelf niet had gedaan. Het gaat hierbij dus om de andere partij concessies te laten doen, zodat je
zelf geen concessies hoeft te maken. Vaak wordt het onderhandelen ook beïnvloed door de situatie
waarbij geen resultaat wordt geboekt, de zogenoemde reversion outcome. Dit kan leiden tot een
wanhoop om tot een uitkomst door onderhandeling te komen. Hierdoor kunnen partijen dus kiezen
voor een pijnlijke uitkomst, omdat niks doen lijdt tot een nog pijnlijkere uitkomst. Actoren hebben
drie basismanieren om macht uit te oefenen:
- Dwang: het gevaar of oplegging van kosten voor andere actoren om hun gedrag aan te passen.
Dit bestaat vaak uit militaire kracht, economische sancties of embargo’s.
- Externe opties: de alternatieven om te onderhandelen met een specifieke actor. Actoren
kunnen dus een betere deal krijgen als zij goede alternatieven hebben, er ligt dan minder druk
op en deze actor zou makkelijker kunnen stoppen met de onderhandelingen.
- Agenda setting: een voordeel door als eerste de stap te zetten waardoor de actor een meer
gunstige onderhandeling kan verzekeren. De partij die als eerste de agenda opent, verandert de
aanwezige keuzes voor anderen.
Instituties: tellen regels mee in de wereld politiek?
- Instituties: meerdere regels die bekend zijn en gedeeld worden door een gemeenschap die
politieke interactie op een specifieke manier structureren.
Spruyt – The origins, development, and possible decline of the modern state
Introductie
Er heerst een debat in de politieke wetenschappen over de oorsprong en ontwikkeling van de
moderne staat. Aan de ene kant kan gesteld worden dat staten overbodig worden door
internationale organisaties. Aan de andere kant is zichtbaar dat territoriale eenheden uit elkaar
vallen, hierdoor ontstaan ook weer nieuwe staten. Daarnaast zijn er veel onduidelijkheden en
tegenstrijdigheden ontstaan in de literatuur rondom moderne staten. Om uitspraken te kunnen doen
over moderne staten, moeten twee belangrijke kenmerken benoemd worden:
- De capaciteit van moderne staten om te interveniëren binnen hun gemeenschappen
- Het principe van internationale legale soevereiniteit gebaseerd op de erkenning van
binnenlandse soevereiniteit en de juridische gelijkwaardigheid van staten
, In het artikel wordt de oorsprong, ontwikkeling en mogelijke afwijzing van de moderne staat
uiteengezet. Het kernargument hierbij is een meervoudig perspectief door te kijken naar het macro-,
meso- en microniveau.
Differentiatie van vroege en moderne staten
Premoderne staten
Er zijn een aantal kenmerken verbonden aan de premoderne staten, staatformatie doormiddel van
wetten en administratie maakt bureaucratie en het leger mogelijk. Er kan gesteld worden dat de
capaciteit van vroege staten beperkt bleven. De mogelijkheid tot belasting heffen, oorlog voeren en
het creëren van een nationale identiteit bleef beperkt. Premoderne waren groot qua omvang, maar
niet door de inhoud.
Transitie tot moderne staten
De eerste moderne staten zijn in de late middeleeuwen in Europa ontstaan. Overheden begonnen
institutionele capaciteiten te ontwikkelen wat ook soevereiniteit opleverde. Dit heeft zich verder
ontwikkeld en groeide door de komst van de Franse Revolutie en Napoleon. Uiteindelijk werken
staten ook natiestaten, waarbij een gedeeld begrip van burgerschap werd gecreëerd. Ondanks de
exacte periodisering is het wel duidelijk dat het principe van territoriale soevereiniteit een belangrijk
kenmerk is van de moderne staat. Leiders hebben geen autoriteit buiten hun eigen grenzen om,
maar binnen de grenzen is de autoriteit absoluut. Deze logica van staatorganisatie heeft dus de
interne overheid en externe relaties aangepast.
Theoretische verklaringen voor het ontstaan van de moderne staat
Vroeger werden staten met name geanalyseerd op het macroniveau, moderne wetenschappers
kijken meer naar de invloed van instituties en de individuele relaties. De traditionele verklaringen
voor de groei van de moderne staat werd vaak gezocht in de capaciteit van de staat in plaats van op
de institutionele logica en soevereiniteit.
Oorlog als de katalysator voor staatformatie
Een prominente verklaring voor de groei van de moderne staat benadrukt de effecten van oorlog
voeren op de staatscapaciteit. Er hebben bepaalde veranderingen plaatsgevonden in oorlogvoeren
die traditioneel gezien als het primaire mechanisme werd gezien achter de opkomst van de moderne
staat. Tegenwoordig kijken wetenschappers meer naar het microniveau van een militaire context en
de mogelijkheden tot het hervormen van bestaande politieke organisaties.
Economische verklaringen voor de groei van de staat
Net al de militaire verklaringen voor de opkomst van de moderne staat, zijn de economische
verklaringen ook in te delen op verschillende niveaus. Op het macroniveau wordt vaak de zwakheid
van economische afspraken benadrukt waardoor aanpassing noodzakelijk werd, hierbij gaat de
opkomst van het kapitalisme en van moderne staat vaak hand in hand. Staten die de economie niet
konden vernieuwen, hadden hierbij een nadeel. Ook hierbij kan gesteld worden dat de verschillende
perspectieven beter gecombineerd kunnen worden, in plaats van het richten op alleen
veranderingen op macroniveau. Wanneer het macro- en microniveau worden gecombineerd, blijkt
dat het de late middeleeuwen in Europa de economische structuren zijn veranderd. Dit komt door de
volgende zaken:
- De spreiding van politiek gezag over meerdere staten voorkwam de uitbuiting van de handel
door leiders.
- Met veranderende demografische patronen en versnipperende politieke autoriteit zou de
arbeid naar minder repressieve productiemiddelen kunnen zoeken.
- Omdat leiders een gevestigd belang hadden bij het versterken van hun economieën hadden zij
ook belang bij het verdedigen van privévermogen.
De institutionele benadering van de moderne staat