H1 Inleiding
1.1 De taken van de wetenschapsfilosofie
Wat verbindt de geesteswetenschappen? In praktisch opzicht springen vooral de verschillen
in het oog. De soorten bronnen, onderwerpen en methoden verschillen allemaal. Wat
rechtvaardigt dan het gebruik van één term voor al die uiteenlopende activiteiten? Het
vakgebied dat zich over zulke vragen buigt is de wetenschapsfilosofie. Het bestudeert de
werkwijzen van uiteenlopende vakgebieden, in het bijzonder de manier waarop er wordt
beargumenteerd. Wetenschapsfilosofen hebben een tweeledige taak:
● Een beeld van wetenschap schetsen dat de bijzondere aard van wetenschappelijke
kennis en manieren van argumenteren tot uitdrukking brengt. Dit moet helpen de
epistemologische aanspraken te rechtvaardigen die traditioneel met
wetenschappelijke kennis worden verbonden, zoals de claim dat zulke kennis de
waarheid dichter benadert dan andere vormen van kennis. Een
wetenschapsfilosofische beschouwing heeft dus een normatieve lading en moet
daarom beoordeeld worden op zijn filosofische adequaatheid.
● Een beeld van wetenschap schetsen dat in hoofdlijnen overeenkomt met wat in de
loop van de ontwikkeling van wetenschap als goed wetenschappelijk handelen is
aanvaard. Een verhandeling over de wetenschappelijke methode moet in verband
kunnen worden gebracht met het feitelijk handelen van onderzoekers uit het heden of
verleden. Van een wetenschapsfilosofische beschouwing wordt daarom ook
beschrijvende/historische adequaatheid geëist.
Voor 1970 stelden wetenschapsfilosofen de eerste taak voorop, maar na 1970 werd het
schetsen van een historisch adequaat beeld belangrijker. Ook op andere vlakken zijn er
belangrijke verschuivingen geweest. Praktische wetenschappen zijn meer in de
belangstelling komen te staan en praktische problemen zijn een belangrijke stimulans
geworden voor kennisontwikkeling.
Centrale onderwerpen van de wetenschapsfilosofie vormen de methoden. Aandacht voor
methodologie impliceert ook aandacht voor andere uiteenlopende thema’s:
● De taken van de wetenschappen; hun aanpak; de relaties tot het object van
onderzoek; hun filosofische grondslagen en ontwikkeling.
● De manier waarop de controle op wetenschappelijke productie wordt gelegitimeerd
en georganiseerd en de wijze waarop zij tot stand is gekomen.
● De invloed van maatschappelijke en culturele ontwikkelingen op de ontwikkeling van
wetenschap en de effecten die uiteenlopende vormen van wetenschapsbeoefening
hebben op maatschappij en cultuur.
Er bestaat onder wetenschapsfilosofen geen overeenstemming over de regels waaraan
serieus wetenschappelijk werk moet voldoen.
1.2 Kennis en waarheid
Al vanaf de Griekse Oudheid wordt er een onderscheid gemaakt tussen kennis (epistémè)
en opinie (doxa). Een serieuze onderzoeker streeft kennis na, maar de weg naar de
waarheid is moeizaam. Wie wetenschappelijke kennis nastreeft, moet de nodige
maatregelen treffen om rationeel en methodisch te werk te kunnen gaan.
Tijdens de wetenschappelijke revolutie in de 17e eeuw krijgt dit idee een nieuwe uitwerking.
‘Wetenschappelijke kennis’ wordt geassocieerd met enerzijds wiskundige methoden en
experimentele technieken, en anderzijds het beschikken over inzicht in de werkelijkheid die
onafhankelijk van de menselijke geest bestaat. De wetenschap moet ons vertellen wat de
objectieve feiten zijn. Wetenschappelijke uitspraken moeten waar zijn en dus
,corresponderen met de feiten. Door systematisch ware uitspraken te verzamelen en deze tot
grotere gehelen te combineren, zal goed gefundeerde kennis ontstaan. Ware uitspraken
kunnen we verwerven door kennis te ontlenen aan een zuivere bron. Die informatie moet
vervolgens met onberispelijke middelen verwerkt worden. Voor de ‘zuivere bron’ verwijzen
degenen die de wetenschappelijke revolutie tot stand brengen naar de zintuiglijke ervaring
(empirische wetenschap). Vereisten aan empirische wetenschap om subjectiviteit te
beperken:
● Vaagheden en ambiguïteiten moeten zoveel mogelijk worden vermeden.
● De ervaring waarover gesproken wordt, moet reproduceerbaar zijn.
Ook bij de verwerking van de zintuiglijke ervaring dienen bijzondere maatregelen genomen
te worden. De ‘onberispelijke middelen’ die voor de verwerking van informatie worden
gebruikt, worden geleverd door logica, wiskunde en statistiek.
Voor serieuze wetenschapsbeoefening gelden dus specifieke normen en waarden die zijn
afgeleid uit de 17e en 18e eeuw. Hoewel de geesteswetenschappen zich voor een belangrijk
deel langs andere lijnen hebben ontwikkeld, valt ook daar de invloed van deze aan de
natuurwetenschappen ontleende noties van wetenschap te traceren.
1.3 Interpretatie en perspectief
De in de natuurwetenschappen gewortelde traditie stelt dat het de taak van wetenschap is
om de waarheid te vinden. Wetenschappelijke uitspraken kunnen dan in beginsel geordend
worden naar de mate waarin zij de waarheid benaderen. Beweringen die het dichtst bij de
waarheid komen, verdringen op deze manier andere beweringen. Voor een belangrijk deel
van de geesteswetenschappen lijkt dit echter niet het geval. Men zoekt niet zozeer naar ‘de
waarheid’, maar probeert een uitleg over betekenissen van teksten of kunstwerken te geven.
Op deze manier kunnen meerdere interpretaties naast elkaar staan. Belangrijke
ontwikkelingen in de geesteswetenschappen bestaan niet uit het ontdekken van nieuwe
feiten, maar uit het introduceren van nieuwe interpretatietechnieken.
1.4 Eenheid en fragmentatie
Als we ons afvragen wat de verschillende geesteswetenschappen gemeen hebben, ligt het
voor de hand om te zoeken naar een gemeenschappelijk object. De geesteswetenschappen
richten zich op de producten van de menselijke geest, oftewel cultuur. Binnen bepaalde
delen van de geesteswetenschappen bestaat traditioneel een opvallende voorkeur voor
slechts een deel van de cultuur. De aandacht is langere tijd vooral uitgegaan naar de canon
van ‘hogere cultuur’ en het onderzoek wordt veelal op een complexe manier verwoord. De
historische wetenschappen vormen ten dele een uitzondering. Historici onderzoeken al
decennia niet alleen de prestaties van Grote Mannen, maar ook de geschiedenis van
massabewegingen en het dagelijks leven van anderen in de samenleving. Bovendien
publiceren veel historici ook op een manier die voor een groter publiek toegankelijk is.
Een tweede gezamenlijke element van de geesteswetenschappen zou kunnen zijn dat ze
een gedeelde methode hebben. Deze houdt echter ook niet lang stand.
Om de vraag wat de geesteswetenschappen verbindt te kunnen beantwoorden, moeten we
kijken naar het ontstaan van deze wetenschappen. De geesteswetenschappen in de vorm
waarin we ze nu kennen zijn opmerkelijk jong. Ze zijn pas ontstaan in de 19e eeuw. De
stelling dat de geesteswetenschappen relatief recent in Europa zijn ontstaan, roept
ogenblikkelijk een tegenwerping op. Werden de producten van de menselijke geest niet al
lang vóór het begin van de christelijke jaartelling en ook buiten Europa bestudeerd? Dit klopt
tot op zekere hoogte, maar voordat we over ‘geesteswetenschappen’ in de moderne zin
,kunnen spreken is een strikt, fundamenteel onderscheid vereist tussen zowel de mens en de
natuur, als de mens en het bovennatuurlijke. Deze onderscheiden werden door vroegere
humanisten niet gemaakt. Ook in de ordening van kennis bestond tot aan de 19e eeuw geen
afgeperkte ruimte voor kennis over de mens, de geest of de cultuur.
De stelling dat de geesteswetenschappen pas aan het begin van de 19e eeuw in Europa zijn
ontstaan roept nog een tweede probleem op. Waarom zagen degenen die zich vóór de 19e
eeuw of elders in de wereld over letterkunde, geschiedenis of de kunsten bogen niet dat hun
bezigheden een verwantschap hadden die als ‘geesteswetenschappelijk’ kan worden
aangeduid? Gaat de geboorte van de geesteswetenschappen gepaard met het besef van
het bestaan van een nieuwe entiteit van ‘de mens’ of ‘de menselijke geest’ die pas daarna
onderwerp van wetenschappelijke studie kon worden?
Omstreeks 1800 heeft zich een geesteswetenschappelijke revolutie voorgedaan, die in veel
opzichten vergelijkbaar is met de natuurwetenschappelijke revolutie die zich in de 17e eeuw
heeft voltrokken. Hoe heeft een ingrijpende verandering in filosofisch denken de basis
kunnen vormen voor het geheel van disciplines die we nu als de geesteswetenschappen
aanduiden? Nieuwe filosofische kaders en ideeën maakten de geesteswetenschappen
mogelijk; maatschappelijke ontwikkelingen maakten ze wenselijk; en institutionele
veranderingen maakten ze uiteindelijk werkelijk: zij kregen beslag in de
universiteitshervormingen die Wilhelm von Humboldt introduceerde. De opkomst van de
moderne geesteswetenschappen is nauw verbonden met het ontstaan van de moderne
natiestaat. Ook stond de Europese kolonisering in wisselwerking met moderne
wetenschappelijke kennis.
Eeuwenlang waren de Europese universiteiten nauwelijks van structuur veranderd. Zij waren
in de eerste plaats instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en waren doorgaans
georganiseerd in een viertal faculteiten. Onderzoek werd verricht binnen de academies van
wetenschappen, waar amateurs bij elkaar kwamen. Wetenschappelijk onderzoeker was
geen beroep. Dit veranderde in de 19e eeuw met de hervormingen van Von Humboldt.Hij
introduceert het principe van de eenheid van onderwijs en onderzoek. Hoogleraren werden
geacht ook onderzoeker te zijn en kregen academische vrijheid: ze waren niet langer
afhankelijk van vorsten. Een ander gevolg was dat de natuurwetenschappen zich
onderscheiden van andere vakgebieden, omdat zij voor hun onderzoek laboratoria nodig
hadden. De andere wetenschappen volgden het voorbeeld, waardoor ook de sociale
wetenschappen een eigen faculteit opeisten.
Het onderscheid tussen natuurwetenschappen, sociale wetenschappen en
geesteswetenschappen is deels een product van deze institutionele ontwikkeling. Na de 19e
eeuw gaat de fragmentatie van de wetenschap door, met name als het aantal mensen dat
zich beroepsmatig als onderzoeker met wetenschappelijke vraagstukken bezighoudt na de
Tweede Wereldoorlog snel toeneemt. Het aantal publicaties neemt hierdoor ook toe.
Eenheid en overzicht ontbreken; de geesteswetenschappen raken in zowel sociaal als
cognitief opzicht gefragmenteerd. Het moderne, specialistische geesteswetenschappelijk
onderzoek laat zich moeilijk rijmen met de door Von Humboldt geformuleerde taak om
Bildung te verschaffen. Is dat echter nog wel de taak van een universiteit in een
democratische, multiculturele samenleving?
Op de vraag wat de waarde is van geesteswetenschappelijk onderzoek worden door
verschillende geesteswetenschappen uiteenlopende antwoorden gegeven. Er zijn bovendien
nationale verschillen. Naast kwalitatieve overwegingen spelen ook kwantitatieve factoren
een rol. Veranderingen in de geesteswetenschappen kunnen teruggebracht worden op
kwantitatieve ontwikkelingen (bijvoorbeeld grotere aantallen studenten).
, Om overzicht te krijgen op alle stromingen die zo ontstaan, is het nuttig een tweedeling te
maken tussen tradities:
● Tradities die het ideaal van alle wetenschappen formuleren als het verwerven van
ware kennis.
● Tradities die de taak van de geesteswetenschappen en sommig sociale
wetenschappen formuleren in termen van de proliferatie van interpretaties.
Deel 1 Standaardbeelden van wetenschap
H2 De geboorte van de moderne natuurwetenschappen
2.1 De wetenschappelijke revolutie
In het publieke bewustzijn overheerst nog altijd een beeld van wetenschap dat geënt is op
ideeën over natuurwetenschap die ontstaan zijn tijdens de wetenschappelijke revolutie.
Volgens dit klassieke beeld worden wetenschappelijke inzichten geformuleerd in de vorm
van op ervaring of feiten gefundeerde theorieën. Zulke theorieën bevatten wetten die relaties
tussen meetbare grootheden oftewel empirische regelmatigheden specificeren. Ze hebben
een universeel karakter. Volgens het dominante beeld van wetenschap worden
wetenschappelijke theorieën gerechtvaardigd doordat zij met de feiten overeenstemmen.
Deze feiten zijn op grond van systematische waarnemingen of experimenten bekend. Wie
over een goed gefundeerde theorie beschikt, kan die theorie vervolgens gebruiken om
voorspellingen over nieuwe feiten af te leiden. Als zulke voorspellingen correct blijken, vormt
dat een nieuwe bevestiging van de theorie.
Wat maakt de moderne natuurwetenschap zo bijzonder? Het antwoord op deze vraag
impliceert vaak dat men vóór de wetenschappelijke revolutie in een soort duistere, irrationele
wereld leefde. Dat beeld klopt niet. Al in de Griekse Oudheid werd systematisch
wetenschappelijk onderzoek verricht. Daarnaast werd niet alleen in Europa, maar ook op
andere plekken in de wereld intensief en hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek
bedreven. Het revolutionaire karakter van de moderne Europese natuurwetenschappen lijkt
dan ook niet zozeer te liggen in het gebruik van wiskundige technieken en experimenten of
systematische waarnemingen, maar in de specifieke combinatie van beide.
In deze periode ontstaan tevens nieuwe instituties waarin wetenschappelijke kennis wordt
ontwikkeld. In diverse landen worden wetenschappelijke genootschappen of academies
opgericht die zich de verwerving van experimentele wetenschappelijke kennis tot doel
stellen. Deze academies onderscheiden zich nadrukkelijk van de universiteiten die sinds de
Middeleeuwen de belangrijkste instituten van hoger onderwijs in Europa waren geweest. De
leden van de academies streefden naar wetenschappelijke vooruitgang door middel van
onderlinge samenwerking en het zich beperken tot discussies over natuurfilosofische
kwesties.
2.1a Aristoteles en de middeleeuwse wetenschappen
Om een beter begrip van de wetenschappelijke revolutie te krijgen kijken de auteurs eerst
naar de middeleeuwse wetenschapsopvatting, waarin het werk van Aristoteles een
overheersende rol speelde. Aristoteles had een enorm samenhangend geheel aan kennis
geformuleerd. De resultaten van zijn onderzoek werden in grote lijnen tot aan de
Renaissance door vrijwel alle wetenschappers gebruikt.
Aristoteles geeft ook een algemene wetenschapsleer, waarin geen strikt onderscheid wordt
gemaakt tussen natuur- en geesteswetenschappen. Aan de basis daarvan staat het
organon, het geheel van hulpwetenschappen dat de logische en conceptuele
basisbegrippen en de stijlen van redeneren van de aristotelische wetenschappen definieert.