Week 5: Bewijslevering en de positie van de verdediging (II): de deskundige
Literatuur
- B.F. Keulen, ‘De Wet deskundige in strafzaken’, in: B.F. Keulen e.a., Het
deskundigenregister in strafzaken, (Boom Juridische uitgevers: 2010);
https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/evaluatie-deskundigenregister.aspx
- B.F. Keulen, ‘ Het deskundigenregister en de wetgever’, in: B.F. Keulen e.a., Het
deskundigenregister in strafzaken, (Boom Juridische uitgevers: 2010);
- B.F. Keulen, ‘Het Besluit register deskundige in strafzaken, de Gedragscode en de
Aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek’, in: B.F. Keulen e.a., Het
deskundigenregister in strafzaken, (Boom Juridische uitgevers: 2010).
- D. Dwyer, ‘Some philosophical concerns about the court’s competence to assess
expert reports’, Expertise & Recht, 2008-4, p. 132-137: http://www.uitgeverijparis.nl/
read_archived_pdf/2844
- J. de Groot, ‘Uit de praktijk: Wegdenken van biologische sporen: drie recente
beslissingen over paarden, een tailleband en een breekijzer in de tuin’, (tevens auteur
van het boek: DNA in het strafrecht, Hoe moet het niet? Hoe moet het wel?, uitgeverij
Paris B.V., 2018) Expertise & Recht, 2019-6 (1), p. xx: https://www.uitgeverijparis.nl/nl/
reader/206165/1001449719
Jurisprudentie
- Afdeling: strafkamer Zaaknummer: 18/01426
Hoge Raad 1 oktober 2019 ECLI:NL:HR:2019:1476
- Bijbehorende A.G. Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:722
- In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2018:506
- ECLI:NL:PHR:2019:686 en ECLI:NL:HR:2019:1556
- HR 28 februari 1989, NJ 1989, 748 (Poppenspel);
- HR 27 januari 1998, NJ 1998, 404 (Schoenmaker) en de nav Schoenmakersarrest
gewijzigde art. 51i e.v.;
- EHRM 6 mei 1985, 8658/79 (Bönisch t. Oostenrijk);
- EHRM 28 augustus 1991, 11170/84; 12876/87; 13468/87, (Brandstetter t. Oostenrijk);
- EHRM 18 maart 1997, 21497/93 (Mantovanelli t. Frankrijk);
- EHRM 5 april 2007, 17995/02 (Stoimenov t. Macedonië).
Gastcollege
Luister ook: https://www.bnr.nl/podcast/juridische-zaken/10354493/rechters-snappen-
dna-bewijs-niet
DNA – Prof. dr. Ate Kloosterman
________________________________________________________________________________
,Samenvatting literatuur week 5
- Keulen, ‘De Wet deskundige in strafzaken’ - Hoofdstuk 2 (p. 23-42)
2.1 Inleiding
Op 1 januari 2010 is de Wet deskundige in strafzaken in werking getreden. In het eerste boek is
een nieuwe Titel IIC ingevoegd, over De deskundige. Daarin zijn in de art. 51i t/m 51m Sv een
aantal aspecten betreffende de deskundig een het algemeen geregeld, waaronder de instelling
van een landelijk openbaar register van gerechtelijke deskundigen (art. 51k Sv). In art. 150-150c
Sv is geregeld in welke gevallen de OvJ en de hulpofficier deskundigen kunnen benoemen. De
regeling betreffende onderzoek door deskundigen in het gerechtelijk vooronderzoek is gewijzigd,
en art. 176 Sv maakt nu ook benoeming van deskundigen door de r-c buiten het gerechtelijk
vooronderzoek mogelijk. Daarnaast zijn de bepalingen inzake deskundigenbewijs (art. 343, 344
Sv) ook aangepast.
In dit onderzoek staat het deskundigenregister centraal. Voor een goed begrip van de functie van
het deskundigenregister is het evenwel gewenst, een breder overzicht te hebben van (de
wijzigingen in) het strafprocesrecht betreffende de deskundige en de achtergronden daarvan.
2.2 Voor de Wet deskundige in strafzaken
De wettelijke regeling die voor het in werking treden van de Wet deskundige in strafzaken gold,
voorzag in een vrij uitgebreide regeling van deskundigenonderzoek in het gerechtelijk
vooronderzoek. In HR 21 februari 1978, NJ 1978, 66 heeft de Hoge Raad beslist dat de eis dat
deskundigenverslagen alleen mogen worden gebruikt voor het bewijs voor zover de betreffende
deskundige is benoemd door rechter-commissaris of officier van justitie en vervolgens is beëdigd,
geen steun vindt in de wet.
Voor het onderzoek ter terechtzitting verklaarde art. 299 Sv alle bepalingen in de titel over de
Behandeling van de zaak door de Rb betreffende getuigen en hun verklaringen ook van
toepassing op deskundigen en hun verklaringen. Het artikel maakte wel 3 uitzonderingen op deze
regel, de deskundige was anders dan getuige op drie manieren: (1) beëdiging van de deskundige
dat hij taak naar geweten uitvoert (de getuige werd/wordt beëdigd dat hij de gehele waarheid zal
zeggen), (2) art. 291 was niet van toepassing: van de deskundige werd niet gevergd dat hij bij zijn
verklaring zoveel mogelijk uitdrukkelijk opgaf wat hij heeft waargenomen en ondervonden en wat
zijn redenen van wetenschap zijn en (3) gijzeling van deskundige was niet toegelaten.
In de derde afdeling van deze titel, inzake het Bewijs, was voor de deskundige ook een
bijzondere plaats ingeruimd. De verklaringen van een deskundige werden als afzonderlijk wettig
bewijsmiddel erkend (339 Sv).
2.3: Strafvordering 2001
Het Wetboek van Strafvordering wordt gemoderniseerd. De MvT geeft aan dat het wetsvoorstel in
belangrijke mate overeenkomt met de contouren voor een nieuwe wettelijke regeling die zijn
geschetst in het deelrapport van Kwakman. Tegen die achtergrond worden in dit onderzoek de
belangrijke bevindingen van dat deelrapport weergegeven.
Tot die belangrijkste bevindingen behoort, dat als ‘keerzijde van het zware accent op het
opsporingsonderzoek (..) wellicht het ‘verdedigingsbelang’ in de knel raakt voor zover de bijna
onbeperkte bevoegdheid om in het vooronderzoek deskundigen in te schakelen niet gepaard gaat
met vergelijkbare rechten voor de verdachte. Weliswaar wordt algemeen aangenomen dat de
verdachte ook tijdens de opsporingsfase het recht heeft om politie of justitie te verzoeken
onderzoek te doen verrichten door een deskundige die op zijn verzoek wordt ingeschakeld, maar
politie en justitie zijn daartoe niet verplicht. Daarbij ontbreekt de rechtsbescherming die de
verdachte wel heeft in verband met een deskundigenonderzoek in het kader van een GVO’.
Ook kan het verdedigingsbelang in de knel raken doordat de kosten van evt. zelf
ingeschakelde deskundigen voor rekening van de verdachte komen. Kwakman vraagt zich af of
de Nederlandse praktijk wel in overeenstemming is met de eis van het EHRM dat elke verdachte
een ‘proper and adequate opportunity’ moet hebben om zijn verweer te onderbouwen.
Kwakman zou het verdedigingsbelang vooral meer tot zijn recht willen laten komen in de fase van
het vooronderzoek. Er zou in deze fase in ruimere mate gelegenheid moeten worden geboden
voor door de verdediging geïnitieerd deskundigenonderzoek. Maar: gevaar van
‘veramerikanisering’ van het strafproces. Het recht van de verdediging om een eigen
, deskundigenonderzoek of een tegenonderzoek te mogen verrichten zou zich slecht verdragen
met het streven naar de materiële waarheidsvinding als dat leidt tot inschakeling van ‘partij-
deskundigen’ en een ‘partijenproces’.
Kwakman plaatste ook een aantal kanttekeningen bij de positie van de rechter:
- Zowel OM als verdediging kunnen voorafgaand aan de zitting invloed uitoefenen op de
verschijning van deskundigen ter terechtzitting, terwijl de rechter pas in de loop van het
onderzoek ter terechtzitting kan beslissen of hij al dan niet getuigen wenst op te roepen.
- In de wettelijke regeling van het deskundigenonderzoek zijn geen criteria te vinden die
betrekking hebben op de deskundigheid van de in te schakelen deskundige dan wel de
betrouwbaarheid van het onderzoek of de gehanteerde onderzoeksmethode. Dit wordt aan de
rechter overgelaten. Kwakman is voorstander om meer onafhankelijkheidswaarborgen te
introduceren, ook omdat dit een tegenwicht kan vormen tegen de risico’s van partijdeskundigen
voor de materiële waarheidsvinding.
- Kwakman zou willen differentiëren tussen enerzijds onderzoeksmethoden waarover een grote
mate van consensus bestaat wat betreft betrouwbaarheid en validiteit van resultaten (Bv.
bloedproef en DNA-onderzoek) en anderzijds methoden waarover nog veel discussie bestaat.
Daar zou een evt. wettelijke regeling van het recht op contra-expertise bijv. veel flexibeler van
aard kunnen zijn.
Hij noemt een aantal kwaliteitseisen en onafhankelijkheidswaarborgen waar ten behoeve van de
materiële waarheidsvinding en als complement van een recht op contra-expertise aan kan
worden gedacht. Deze bevindingen resulteren, samengevat, in een aantal voorstellen:
Voorgesteld wordt in de eerste plaats, typen onderzoek die daarvoor in aanmerking komen
zoveel mogelijk wettelijk te reguleren. Vervolgens kijken naar in hoeverre financiële drempels en
andere drempels afbreuk kunnen doen aan het recht op betwisting van gevonden
onderzoeksresultaten in de vorm van contra-expertise (onderzoeken in hoeverre dergelijke
drempels kunnen worden weggenomen zonder dat het kosten- en efficiency-aspect of proces-
economische belangen uit het oog worden verloren, bv. recht op restitutie van kosten). Inzake
het onderzoek ter terechtzitting wordt voorgesteld het verificatiekarakter van de zitting beter tot
zijn recht te laten komen. Ten slotte zouden tijdens het onderzoek ter terechtzitting de in het
vooronderzoek geproduceerde deskundigenverslagen en verklaringen en de op het onderzoek
ter terechtzitting geproduceerde deskundigenverklaringen moeten worden geverifieerd (de
deskundigheid, de kwalificaties en de onafhankelijkheid van de ingeschakelde deskundigen
moeten worden getoetst; voor zover dat onvoldoende waarborgen oplevert, moet de rechter
zelf deskundigen kunnen oproepen die voldoen aan bepaalde kwaliteits- en
onafhankelijkheidseisen).
2.4. Eerdere en andere wetswijzigingen
Het rapport van Kwakman maakt onderdeel uit van een groter geheel. Het onderzoeksproject van
Strafvordering 2001 heeft geleid tot een groot aantal deelrapporten, waarin voorstellen worden
gedaan voor tal van wijzigingen op strafvorderlijk terrein. Er zijn een groot aantal wetswijzigingen
tot stand gekomen en er staan nog wetsvoorstellen op stapel. Een aantal van die aspecten van
die wetsvoorstellen zijn ook van belang voor de deskundige:
- De doorgevoerde wijziging van art. 263 en 264 Sv heeft ertoe geleidt dat de rechter niet pas in
de loop van het onderzoek ter terechtzitting invloed kan uitoefenen op de oproeping van
deskundigen. Art. 263 lid 4 Sv geeft de voorzitter van de Rb inmiddels de bevoegdheid om voor
de aanvang van de behandeling de OvJ te bevelen getuigen en deskundigen ter terechtzitting
te doen oproepen.
- In verband met de verificatie van onderzoeksresultaten en het recht op tegenspraak is van
belang dat sinds 1 januari 2005 de uitgebreide motiveringsplicht van art. 359 lid 2 Sv van kracht
is. Die eist dat het vonnis, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de
OvJ uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen opgeeft die daartoe
hebben geleid.
2.5. De deskundige in het vooronderzoek
De Wet deskundige in strafzaken heeft het kader van het gerechtelijk vooronderzoek niet
losgelaten. Vertrekpunt is de regeling betreffende de deskundige in het gerechtelijk vooronderzoek
gebleven (zie de art. 227-232 Sv). Toch is er iets wezenlijks veranderd. De rechter-commissaris
kan nu ook buiten het gerechtelijk vooronderzoek om een deskundigenonderzoek entameren. Art.
176 Sv geeft de r-c de bevoegdheid om ambtshalve, op vordering van de OvJ of op verzoek van
de verdachte, een of meer deskundigen te benoemen op de wijze bepaald in art. 227-232 Sv. Het