Organisme
Tentamen deel 2
Blok 2, thema 4 t/m 6
Hoorcolleges (=11t/m20)
De gewervelde hebben een overgang van water naar land meegemaakt,
de chordata hadden vijf synapomorfische kenmerken en waren onder te
verdelen in verschillenden groepen;
- Urochordata, zakpijpen
- Cephalochordata, geen schedel, botweefsel en wervelkolom
- Craniata (=de slijmprikken en vertebrata)
De overgang van de chordata; craniata > kaakloze vissen >
kraakbeenvissen > beenvissen > tetrapoda.
- De craniata hebben schedel maar geen wervelkolom en kaken
- De kraakbeenvissen hebben wel een schedel, wervelkolom, kaken
en vinnen
- De beenvissen hebben ook nog eens schubben, kieuwdeksel en
zwemblaas
- Onder de tetrapoda vallen de amfibieën, reptielen, vogels en
zoogdieren.
De longvis had al structuren die bijna homoloog waren aan poten op het
land waarmee het zich kon voortbewegen.
Van zwemblaas naar de longen; de zwemblaas is een extensie van de
voordarm bij vissen, deze kunnen hem vullen door boven water naar lucht
te happen of door gassen uit het bloed op te nemen en te deponeren aan
de zwemblaas (=gasklier). De longvis had al geen kieuwen meer en had
daadwerkelijk arteriën over de longblaas lopen.
De tetrapoda amfibieën waren nog wel afhankelijk van water voor het
leggen van hun eieren en hun huid, bij de reptielen, vogels en zoogdieren
is deze afhankelijkheid al minder. Voor de aanpassingen naar de land;
- Poten moeten sterk genoeg zijn
- Longen moeten zijn gevormd in plaats van de kieuwen
- Huid beschermd tegen uitdroging
Het circulatiesysteem moet ook worden aangepast voor het oplossen van
verandering van de kieuwen, uitdroging en de vorming van vruchtvliezen
in de foetale ontwikkeling. Van belang was de scheiding van hart
compartimenten.
De aanpassingen aan het bewegingsapparaat, alle gewervelde hebben in
principe dezelfde botten, maar per organisme verschilt het welke botten
sterker zijn ontwikkeld (=door aanpassing in levensstijl). Het basale
bouwplan van de poten van de longvis en de poten van nu zijn dus
identiek.
De aanpassingen aan het cardiovasculaire systeem beginnen bij de
primitieve hartbuis (=zoals bij de vissen), later bij de reptielen zoogdieren
,en vogels worden er segmenten gevormd in het hart, het einddoel is de
volledige scheiding zoals bij de vogels en zoogdieren (=meest efficiënt).
Voor de foetale membranen zijn bij de reptielen, vogels en zoogdieren niet
alle cellen formatief er worden ook cellen gebruikt voor extra-embryonale
structuren (=dooierzak, allontois, amnion en chorion). De chorion
ontwikkelt zich uiteindelijk tot de placenta bij de zoogdieren.
- De amnion (=vruchtvliezen); houden het vruchtwater dat belangrijk
is voor de beweging van het kind zodat alle gewrichten worden
belast en voor de ontwikkeling van de longen
Bij de vissen en amfibieën is elke cel formatief, dus alle ontwikkelde cellen
dragen bij aan de vorming van het embryo.
De primaire hartbuis bestaat uit endocart buizen die met elkaar fuseren,
deze zijn van binnen endocardium en van buiten myocardium, het bestaat
uit de volgende onderdelen; sinus venosus > atrium > ventrikel > bulbus
cordis > bulbus arteriosus > truncus arteriosus.
- De sinus venosus wordt onderdeel van de rechter atrium en de sinus
coronarius.
- Het atrium zal zich splitsen tot de linker en rechter atriums.
- De ventrikel zal zich ontwikkelen tot de linkerventrikel
- De bulbus cordis wordt onderdeel van de rechterventrikel
- De bulbus arteriosus wordt onderdeel van het uitstroomgebied
(=OFT) en linker- en rechterventrikel.
- De truncus arteriosus wordt onderdeel van het OFT.
De hartbuis komt naar voren, waarna hij zakt waardoor alle segmenten op
de juiste plekken in het hart terecht komen, zo stroomt de rechter atrium
uiteindelijk uit in de rechterventrikel.
Aanpassing aan het bouwplan voor de vier-segmenten hart;
- Herpositioneren segmenten; buigen van de hartbuis
- Septatie van de kamers; AV-kussen, atrium en ventrikel septum
- Septatie van het uitstroomgebied; vorming septum truncoconale
- Vorming van klepapparaat; AV-kleppen en aorta- en pulmonalis
kleppen.
De kleppen en schotten zijn niks meer dan proliferatie van de
endocartcellen in de primitieve hartbuis.
Er zijn grote verschillen tussen de circulatie prenataal en postnataal, alles
hiertussen in noemen we intranataal;
Prenataal; de placenta en navel zijn nog met elkaar verbonden en er vindt
uitwisseling van gassen plaats en voedingsstoffen plaats (=bloed van
moeder en embryo niet gemend). Het zuurstofrijke bloed gaat door de
placenta venen, deze komt uit bij de lever, doormiddel van een shunt kan
de lever worden geskipt doordat het bloed al door de moeder is gefilterd.
In het hart komt het in de rechter atrium terecht en ventrikel. De longen
zijn in dit stadia nog niet actief, het bloed zal dus merendeels via de
ductus arteriotus de longen overslaan en terug het lichaam in gaan naar
de placenta arterie (=bloed kan ook eventueel door septum kunnen
bewegen in het hart).
, - Placenta > v. umbilicalis > ductus venosus > VCI > rechter atrium >
rechterventrikel > truncus pulmonalis > ductus arteriosus > aorta
descendens > a. umbilicalis.
Postnataal; het septum tussen de twee ventrikels zal verwijden, de shunt
door de lever zal dicht groeien doordat er geen bloed meer van placenta
is. De arteriën naar de placenta zullen verdwijnen, door de wegvalling van
de placenta vindt er druk verlaging plaats in de rechteratrium en de
werkdruk op de linkerventrikel toe en de rechterzijde zal nog meer druk
verliezen door ontplooien van de longen. De ductus arteriosus zal sluiten
als gevolg van de druk verhoging in de aorta. De vaten die we niet meer
nodig hebben zijn; v. umbilicalis, ductus venosus, ductus arteriosus en de
a. umbilicalis. Deze structuren zullen ligamenten worden die gebruikt
kunnen worden als herkenningspunten tijdens een operatie.
De foetale membranen van een embryo; de dooierzak, allantois, amnion
en chorion bij de dieren op het land.
De dooierzak is een laag mesoderm met bloedvaten die voedingsstoffen
opneemt uit het dooiermateriaal bij ovipaar dieren, hier ligt het tegen de
kalkschaal aan waardoor het ook gasuitwisseling kan uitvoeren. Bij
vivipaar dieren heeft het deze functie niet doordat ze geen
dooiermateriaal hebben wel zullen er de eerste bloedcellen vormen.
De hypoblastcellen zullen de dooierzak gaan bekleden en bij de kip
is het lateraal plaat mesoderm dat de eidooier omsluit.
De allantois is een uitstulping van de achterdarm, bij de ovipaar wordt het
gebruikt om afvalstoffen aan aftegeven en kunnen calcium uit de
kalkschaal halen voor opbouw van de botten. Bij de vivipaar wordt het
gebruikt als hechtsteel naar de placenta en is het een onderdeel van de
sinus urogenitalis.
De amnion is een ruimte gevuld met amnionvloeistof (=vruchtwater) bij de
ovipaar dient deze als voorkoming van uitdroging en bij de vivipaar is het
noodzakelijk voor de ontwikkeling van de longen en de ledenmaten van
het embryo.
De holte vormt uit de epiblastcellen van het embryo
De eutheria zijn de enige dieren met een placenta en vallen binnen de
zoogdieren, deze voedt zijn jong nog met melk en hebben haar.
Zoogdieren kunnen ook nog eieren leggen, dit noemen we primitieve
zoogdieren.
De placenta ontwikkelt zich aan de zijde van de navelstreng, het chorion
dat uit trofoblast en mesoderm bestaat is zeer invasief en zal snel groeien.
De arteriën van de moeder ondervinden verandering in opmaak waardoor
ze kapotgaan en bloed lekken in de holtes van het trofoblast. Dit bloed
lekt in de lacune, het mesoderm blijft nog wel doorgroeien waarin de
bloedvaten zitten. De diffusie tussen moeder en embryo bloed vindt plaats
in de chorionvlok, vooral naarmate het trofoblast dunner wordt.