Boekverslag 7 Bezonken rood
Titel: Bezonken rood
Auteur: Jeroen Brouwers
Uitgever: De arbeiderspers, Amsterdam.
Druk: 13e druk (1990), 1e druk was in 1981.
Jaar: 1990
Opdracht 1: Analyse
Titelverklaring
De titel bezonken rood heeft in deze context een betekenis. De rode stip staat ook in de Japanse vlag,
het is een teken van bloed voor de schrijver, het bloed dat in het Jappenkamp vergoten werd.
Bezonken slaat op dat hij het leven wil laten vervagen op deze manier.
Thematiek en motto
Het thema is relatie, de relatie tussen Henriette van Maaren en Brouwers. Ook is het vinden van een
‘ideaalbeeld’ een groot thema in dit boek. Want Henriette was zijn ideaalbeeld. En het ideaalbeeld
wat hij had van zijn moeder bleef hem ook altijd bij. Verder in het boek zoekt hij naar het grote
‘ideaalbeeld’.
Het boek heeft meerdere motto’s. Het eerste motto staat gelijk in het begin van het boek: ‘Er aber, in
seiner gewöhnlichen Art, hüllte sich in Geheimnisse, indem er ich met grossen Augen anblickte und
mir die Worte wiederholte: die Mütter! Mütter! 's klingt so wunderlich!’ (Hij echter, op zijn gewone
manier, hulde zich in geheimzinnigheid, doordat hij mij met de grote ogen aankeek en mij de
woorden herhaalde: Moeder! Moeder! Het klinkt zo wonderlijk!). Dit motto gaat over hoe de
hoofdpersoon tegenover zijn moeder stond. Hij is van haar vervreemd. Het roepen naar zijn moeder
vindt Jeroen maar apart, want hij heeft dit nooit gedaan.
Het tweede motto staat ook op de eerste pagina van het boek, gelijk onder het eerste motto. Dit
motto gaat over dat Jeroen zijn moeder weer wilt kennen en een nieuwe band wilt opbouwen. Het
motto luidt: ‘Zoek mij terwijl ik er ben. Leer mij kennen, omdat ik er ben. Ik ben er immers. En toch is
zeker dat ik er niet ben.’
Motieven
Het abstracte motief wat steeds terug naar voren komt in het verhaal is in het begin al duidelijk
aanwezig. De schrijver begint met het schrijven over de dood van zijn moeder. Zijn moeder, die hij
nooit echt heeft gekend, waar hij toch zoveel van hield, overleden. Eenzaam in het tehuis gestorven
met een boterham in haar hand. Ze was van de bank gevallen op het vloerkleed. Jeroen had er geen
beeld bij, hij wilde zijn moeder nooit zo zien en is er nooit geweest. Bij het eerste hoofdstuk dacht ik
dus aan het abstracte motief liefde. Verder in het boek wordt namelijk ook nog geschreven over zijn
kortere relatie met Liza. Verder lees je in de eerste twee hoofdstukken ook iets over angst. Toen bij
de crematie kreeg Jeroen een rilling. Niet van verdriet of pijn, maar van angst. Verder in het verhaal
omschrijft hij ook de situatie in het Jappenkamp, Tjiding, waar bij met zijn grootmoeder, moeder en
zus zat. Ook hier had hij angst als een klein onwetend vijf jarig jongetje.
Het klassieke motief is in dit verhaal het oedipusmotief. Zijn moeder was namelijk alles voor Jeroen.
Vader was nooit in beeld geweest aangezien hij al op jonge leeftijd met zijn grootmoeder, moeder en
zus in een kamp vastzat. Hij ontwikkelde zo een dieperliggende relatie met zijn moeder dan met zijn
, vader. Verder vond hij dat het moment dat zij in de trein moest, ze al dood was voor hem. Met
verjaardagen dacht hij wel aan haar maar dat was het dan ook wel. Maar toch, toen ze stervende
was, wilde hij eigenlijk een belletje zodat hij met haar kon zijn, maar dit is niet gebeurd en vanaf dat
moment dacht hij: naar de hel met alle moeders. Al het afscheid nemen zorgde voor een verkeerde
en een niet verbonden band met zijn moeder. Wel komt zij telkens terug in het verhaal, wat betekent
dat ze wel een belangrijk persoon in het leven van Jeroen is geweest.
Het leidmotief wat ik uit dit verhaal meekrijg is de dood. De dood wordt meerdere malen
omschreven en genoemd. De oorzaak dat de dood zo normaal voor Jeroen is geworden om over te
praten word ook uitgelegd in het boek: ‘Voordat ik kon lezen wist ik al alles omtrent dood, – het
behoorde tot de vanzelfsprekendheden van mijn kleuterjaren in die mate geconfronteerd te
worden met dood dat ik niet anders wist dan dat er geen enkele gemoedsaandoening bij werd
gevoeld, geen angst, geen verdriet, geen afkeer. Wie dood was werd in een rieten mat gerold en op
een handkar weggereden. Om haar nagelaten bezittingen, zeker als zich daar een kruimel of korrel
voedsel onder bevond, werd gevochten, en het lege plaatsje dat ze zou achterlaten werd ‘getjoept’
nog vóórdat haar lijk ervan was verwijderd. Zo gebeurde het, en het was even onopzienbarend als
wanneer er een krijtje valt en in stukken breekt. De letterlijkheid van de betekenis van het woord
‘doodgewoon’.’
Personages
Jeroen is de hoofdpersoon in zijn eigen verhaal. Alles wordt volgens zijn perspectief
omschreven en er staan veel gedetailleerde gebeurtenissen in het verhaal wat hij heeft
meegemaakt. Hij is omschreven als een karikatuur in het verhaal, aangezien alles wat hij
voelt, ziet of denkt duidelijk wordt verteld. Hij is het middelpunt van het boek samen met zijn
moeder. Hij heeft sinds dat hij in de trein is gestapt of vroege leeftijd geen moederfiguur
meer in zijn leven. Hij omschreef ook in het boek dat zijn moeder op dat moment al dood
voor hem was. De dood, het is een normaal onderwerp voor Jeroen geworden. Hij leefde
tussen de stervende, mishandelde en doodde lichamen op vroege leeftijd wat hem voor altijd
wel heeft aangetast. Hij kan zich niet zo goed inleven in andere en gevoel vindt hij ook lastig
om te uiten of überhaupt te voelen.
Liza is een van de bijfiguren in dit verhaal. Ze is docente en is verder ook nooit echt
doorgestroomd naar iets anders. Ze heeft een relatie gehad met Jeroen zeven jaar geleden.
Ze hadden elkaar toen in een bar ontmoet maar later besloot Jeroen toch weer alleen verder
te gaan, want zijn verliefdheidgevoelens vallen voor hem samen met de rouwgevoelens van
zijn moeder. Later kwamen ze elkaar weer tegen op een feest. Vanaf hier gaat de schrijver
haar als een type omschrijven: ‘Liza starend aan het raam. Liza naakt. Liza in een optocht.
Haar gouden ogen. Haar honingkleurige haar.’ De schrijver laat Liza als de Heilige maagd
Maria overkomen. Liza heeft vaak blauwe kleding aan, de kleur van Maria. Ondertussen loopt
Liza mee in een Maria-processie. Maria heeft de bijnaam Troosteres der bedroefden en
Eerwaardige maagd. Liza probeert Jeroen te troosten tijdens hun ontmoetingen en als Liza
met de hem gaat vrijen, is ze nog maagd. Tijdens het vrijen, spreken ze over de Toren van
David en Ivoren Toren, dat met de Bijbel te maken heeft.
Henriette is de moeder van Jeroen. Zij wordt vaak in het boek genoemd en na elk andere
genoemde gebeurtenis word er bijna altijd wel een link naar zijn moeder gelegd. Ze is
overleden eind januari 1981 aan Parkinson, zijn vader al in 1964. Henriette was volgens haar
zoon Jeroen een van de mooiste vrouwen op aarde, totdat zij in elkaar was geschopt door de
hoofdcommandant van het Jappenkamp. Het moederfiguur is vanaf toen voor Jeroen
vervaagd. Zelf was ze altijd bezig met haar kinderen en grootmoeder, want ze was met hun in
een kamp. Ze bleef sterk voor haar kinderen ook al gebeurde er veel nare dingen. Ook toen