Toets IJkmoment 1 – Thema 2
Verpleegkunde – Menselijk functioneren – thema 1 - ontwikkelingsfases
De ontwikkelingsfase van volwassenen en ouderen:
Volwassenen (22-65 jaar)
3 fases:
- Fase 1: de jongvolwassene, tussen de 21 en 35 jaar.
- Fase 2: de midden volwassene: tussen de 35 en 50 jaar.
- Fase 3: de oudere volwassene: tussen de 50 en 65 jaar.
Ontwikkeling:
- Rechten en plichten.
- Baan.
- Plaats in maatschappij.
- Bewust wie je graag om je heen hebt.
- Je probeert gezond te leven + anderen te helpen.
- Partnerwens/samenleven.
- Kinderwens.
- Vanaf 28 jaar: verstandelijke instelling, de organisatorische fase. Partners gaan
andere kanten van elkaars persoonlijkheid ontdekken.
- Kans op een midlifecrisis, meestal rond de 40ste levensjaar.
- Psychische en lichamelijke veranderingen.
- De menopauze (overgang) kan rond het 40ste levensjaar beginnen, maar ook pas als
een vrouw de vijftig al gepasseerd is. De vruchtbare periode van een vrouw eindigt.
Oudere mensen (65 jaar en ouder)
Kenmerken:
- Mensen uit deze generatie zijn gewend zuinig om te gaan met de dingen die ze
hebben, om een sober leven te leiden.
- De mensen van deze generatie zijn vaak gezagsgetrouw en niet gewend duidelijk
voor zichzelf op te komen.
- Zij kunnen de vele veranderingen van de laatste jaren vaak niet meer bijbenen.
Vier generaties:
- Vooroorlogse generatie, geboren tussen 1900 en 1930.
- Stille generatie, geboren tussen 1930 en 1940.
- Protest generatie (babyboomgeneratie), geboren tussen 1940 en 1955.
- Nieuwe generatie, geboren na 1955.
Ontwikkeling:
- Snappen het leven.
- Achteruitgang psychisch en/of fysiek.
- Geen baan/vrijwilligerswerk.
- Soms afhankelijk.
- Eind van het leven.
Verpleegkunde – Methodisch handelen – thema 1 – Huber
Positieve gezondheid Huber:
Nieuw geformuleerde definitie:
, Toets IJkmoment 1 – Thema 2
‘’Gezondheid is het vermogen om zich aan te passen en een eigen regie te voeren.’’ Definitie
van Huber. Het is niet wenselijk dat patiënten en de gezondheidszorg hun focus op ziekte
houden, terwijl ondanks ziekte een kwalitatief hoogwaardig en zinvol leven mogelijk is.
Wanneer bereikt iemand een toestand van compleet welbevinden? Mensen hebben
veerkracht en kunnen naast een ziekte of beperking toch gezond zijn.
Positieve gezondheid bestaat uit zes dimensies:
- Lichaamsfuncties.
- Metaal welbevinden.
- Spirituele dimensie.
- Kwaliteit van leven.
- Sociaal-maatschappelijk participeren.
- Dagelijks functioneren.
Lichaamsfuncties:
- Je gezond voelen, fitheid, klachten en pijn, slapen, eten, conditie en bewegen.
Mentale functies:
- Onthouden, Concentreren, communiceren, vrolijk zijn, jezelf accepteren, omgaan met
veranderingen gevoel van controle.
Spirituele functies:
- Zinvol leven, levenslust, idealen willen bereiken, vertrouwen hebben, accepteren,
dankbaarheid en blijven leven.
Kwaliteit van leven:
- Genieten, gelukkig zijn, lekker in je vel zetten, balans, je veilig voelen, hoe je woont
en rondkomen met je geld.
Sociale maatschappelijke functies:
- Sociale contacten, serieus genomen worden, samen leuke dingen doen, steun van
anderen, erbij horen, zinvolle dingen doen, interesse in de maatschappij.
Dagelijks functioneren:
- Zorgen voor jezelf, je grenzen kennen, kennis van gezondheid, omgaan met tijd,
omgaan met geld, kunnen werken, hulp kunnen vragen.
PAAF – Menselijk functioneren – thema 1 – gezonde mens
Het spijsverteringsstelsel:
Onder het spijsverteringsstelsel verstaan we:
- Mond.
- Lever.
- Slokdarm.
- Galblaas.
- Maag.
- Alvleesklier.
- Dikke darm.
- Dunne darm.
- Endeldarm.
Functies van het spijsverteringstelsel:
- Vertering van voedingstoffen.
- De opname van voedingstoffen.
- De uitscheiding van voedingsstoffen.
Functies speekselproductie:
- Neutraliserend tegen maagzuur.
, Toets IJkmoment 1 – Thema 2
- Transport.
- Vergemakkelijkt spreken.
- Beschermt mondholte tegen bacteriën.
- Welk enzym?
Functies gebit:
- Fijnmalen eten
- Slikken
- Spraak
Functies keelholte (=farynx):
- Gemeenschappelijk leiding voor lucht en voedsel.
- Vocalatie (=praten).
- Egaliseren luchtdruk in het middenoor.
Functie slokdarm (=oesophagus):
- Transportvoedsel doormiddel van peristaltiek.
Functies maag (=gaster):
- Opslag/reservoir.
- Mengen/kneden/transport (peristaltiek)
- Maagsap productie: vertering.
- Doorgeven aan duodenum.
Functies lever (=hepar):
- Suikerstofwisseling:
o Te hoge bloedsuikerspiegel.
o Te lage bloedsuikerspiegel.
- Vetstofwisseling:
o Productie van vetten.
o Levercellen zijn betrokken bij de aanmaak van lipoproteïnen (vet proteïne) die
vetten in de bloedbaan vervoeren.
o Productie van cholesterol.
- Eiwitstofwisseling:
o Aanmaak nieuwe eiwitten uit de aminozuren die zijn opgenomen uit de darm.
o Omzetten van essentiële (moet je innemen) aminozuren in niet essentiële
(heeft je lichaam zelf) aminozuren.
o Afbreken van overtollige eiwitten en aminozuren.
- Ontgifting.
- Galuitscheiding.
- Warmteproductie (= lever is 39 graden).
- Opslag (glycogeen, vetten, ijzer, kwik, arseen, alcohol, vitamines en medicijnen).
- Bilirubinestofwisseling (bilirubine is een stof die ontstaat door de afbraak van rode
bloedcellen in de mild en de lever).
De Cel:
Kenmerk leven:
- Voortplanten, groeien en aanpassen.
Functies cel:
- Stofwisseling.
- Adaptie (aanpassen van veranderde omgeving).
- Reacties op prikkels.
- Voortplanting.
- Verrichten van arbeid.
Eigenschappen cel:
- Kleinste levende bouwsteen van een organisme.
- Kan vermeerderen.