Jurisprudentie
Week 1 – ondernemingsvormen
Lunchroom De Katterug
- Aansprakelijkheid commandiet
- De aansprakelijkheid van een commanditaire vennoot wordt verlicht als deze in een
onevenredige verhouding staat tot de aard en de ernst van de overtreding van het
beheersverbod,
- HR overweegt dat de sanctie van art. 21 K uitsluitend gerechtvaardigd is indien en voor zover
zij in overeenstemming is met de strekking ervan, te weten het voorkomen dat
commanditaire vennoten die op één van de in art. 21 K vermelde manieren onduidelijkheid
laten ontstaan over hun rechtspositie in de vennootschap, zich kunnen onttrekken aan de
aansprakelijkheid die art. 18 K voorziet voor de gewone vennoot. De toe te passen sanctie
‘mag dan ook niet in een onevenredige verhouding staan tot de aard en ernst van de
schending door de commanditaire vennoot van art. 20 leden 1 en 2 WvK en dient
achterwege te blijven indien voor zover zij door het handelen van de commanditaire
vennoot niet of niet ten volle wordt gerechtvaardigd’.
- Voor de vraag of en in hoeverre plaats is voor de sanctie van art. 21 K kan, aldus de HR,
mede van belang zijn of:
o derden van die vennootschappelijke hoedanigheid van de commanditaire vennoot
op de hoogte waren of behoorden te zijn; en
o de commanditaire vennoot tegen wie de sanctie van art. 21 K wordt ingeroepen, van
zijn handelen een verwijt valt te maken.
- In Distriport is deze regel bevestigd en is daaraan toegevoegd dat, behoudens tegenbewijs,
een persoon die zowel een beherend als een commanditaire vennoot kan
vertegenwoordigen, bij het verrichten van een beheershandeling heeft gehandeld namens de
beherend vennoot.
Damen Geho
- Systematiek van art 25 Hrgw 2007
- Een ieder moet op het handelsregister kunnen bouwen. De handelsregisterwet bevat 2
belangrijke regels:
1. Degene aan die een onderneming of rechtspersoon toebehoort, kan zich niet beroepen
op de onjuistheid of onvolledigheid van een in het handelsregister ingeschreven feit
jegens iemand die van deze onvolledigheid of onjuistheid onkundig is. Deze mag afgaan
op hetgeen in het handelsregisters is ingeschreven.
2. Als een bepaald feit wel in het handelsregister ingeschreven had moeten worden, maar
dit niet is gebeurd, kan degene aan wie een onderneming of rechtspersoon toebehoort
zich op dit ten onrechte niet-ingeschreven feit niet beroepen jegens iemand die dit feit
niet kende.
- Mag iemand zich achteraf beroepen op een feit dat in het handelsregister is ingeschreven
ook al had op het moment van het verrichten van een transactie het handelsregister niet
geraadpleegd?
- Casus: B.V. Geho had een grote partij glaswerk meegegeven aan twee lieden die dit kwamen
ophalen namens café ’t Brouwertje. Geho sprak Damen aan tot betaling van het glaswerk.
Damen stond in het handelsregister ingeschreven als eigenaar van het café (dit duidt op een
eenmanszaak). Damen bleek het café al enige tijd daarvoor te hebben verkocht. Hij was
vergeten zich uit te schrijven uit het handelsregister. Damen stelde dat hij niets aan Geho
verschuldigd was. Geho had het handelsregister immers pas achteraf geraadpleegd en was
de transactie dus niet aangegaan op basis van een onjuiste veronderstelling die aan de
foutieve inschrijving was toe te schrijven.
, - De HR overwoog dat het belang van het handelsverkeer ertoe noopte dat de
inschrijvingsverplichtigen (hier: Damen) aan derden (Geho) de onjuistheid of onvolledigheid
van de inschrijving niet kunnen tegenwerpen – dus de ingeschreven gegevens tegen zich
moeten laten gelden – ongeacht of die derden in vertrouwen op de inschrijving hebben
gehandeld dan wel eerst later het handelsregister hebben geraadpleegd.
- De HR vond het onevenredig belemmerend als iedereen op voorhand het handelsregister
zou moeten inzien alleen om een eventueel beroep op onjuiste inschrijvingen veilig te
stellen. Ook zou het bewijs van de raadpleging van het handelsregister moeilijkheden op
kunnen leveren.
- Uit deze uitspraak vloeit ook voort dat een derde iemand die voor de onderneming als
vertegenwoordiger optreedt voor bevoegd mag houden als zijn bevoegdheid uit het
handelsregister blijkt, ook al is hij in werkelijkheid niet bevoegd en heeft de derde het
handelsregister niet geraadpleegd.
Week 2 – oprichting
Food Processing/Clara Candy
- Handelen namens BV i.o.
- Casus: De Ierse vennootschap Clara Candy kocht machines om snoep te maken, maar
betaalde slechts de helft van de koopprijs omdat zij de machines gebrekkig vond. Food
Processing Machinert B.V. vorderde betaling van de rest van de koopprijs. CC verweerde zich
met de stelling dat zij geen overeenkomst had gesloten met FP, maar met een wederpartij
die werd voorgesteld onder de naam FPM B.V. i.o.
- HR formuleerde als algemene maatstaf dat een persoon die een overeenkomst heeft
gesloten met een ander die namens een op te richten BV handelt, slechts uit die
overeenkomst kan worden aangesproken door een nadien opgerichte BV, wanneer deze
laatste de overeenkomst uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft bekrachtigd en bovendien moet
worden aangemerkt als de vennootschap die partijen op het oog hadden toen de ovk tot
stand kwam.
- Of een vennootschap moet worden aangemerkt als de vennootschap die partijen op het oog
hadden hangt volgens de HR o.m. af van
o de namen van de BV i.o. en de opgerichte BV;
o de bij beide vennootschappen betrokken personen;
o aard van het door de vennootschappen uitgeoefende bedrijf; en
o hetgeen over beide in handelsregister is ingeschreven;
- HR oordeelde dat FP niet kon worden aangemerkt als de vennootschap die partijen op het
oog hadden toen de ovk tot stand kwam. Van belang daarbij was dat FP en FPM BV i.o.
tegelijkertijd onder verschillende nummers in het handelsregister ingeschreven waren
geweest.
Van der Heijden
- Bevestiging lijn Food Processing/Clara Candy
- De persoon die handelde namens een op te richt BV wordt tegenover zijn wederpartij slechts
van zijn in art. 2:93/203 lid 2 BW bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid bevrijd als de
overeenkomst wordt bekrachtigd door een na het sluiten van de overeenkomst opgerichte
bv die, gegeven de omstandigheden van het geval, moet worden aangemerkt als de
vennootschap die partijen bij het tot stand komen van de ovk op het oog hadden.
Hemmen
- Handelen namens BV i.o.
- Vraag: kan een bestaande vennootschap die een nieuwe naam en nieuwe statuten krijgt,
door bekrachtiging gebonden worden aan rh’s die namens een BV i.o. zijn gesloten?
, - Casus: Complicatie was dat de bv die de oprichters wilden oprichten, niet was opgericht. Het
ging dus om een situatie waarin oprichters weliswaar een nieuwe bv wilden oprichten, maar
dit niet hebben gedaan. Zij hebben vervolgens een al bestaande bv omgebouwd tot de
vennootschap die de beoogde activiteiten zou gaan verrichten. Wel is er ten name van de
op te richten bv een rh verricht. Zij hadden aanvankelijk zeker niet de omgebouwde
vennootschap als partij bij de vóór oprichting verrichte rh op het oog.
- HR sluit niet uit dat zo’n omgebouwde bestaande vennootschap door bekrachtiging aan de
verrichte rh gebonden kan zijn. Het kan zich voordoen dat partijen bij die rh in het kader
van de verhouding, zoals deze zich nader heeft ontwikkeld, de bestaande vennootschap
uiteindelijk op het oog hebben gehad.
- Deze beslissing moet zo worden verstaan, dat in dit geval de binding van de vennootschap
buiten art. 2:93/203 BW om kan worden gebaseerd, hetzij rechtstreeks ogv haar eigen
gedragingen, hetzij door instemming met of bekrachtiging van de gedragingen van de
handelende personen (art 3:35-36 BW en 3:61-64 BW)
Staalbankiers/Elko management
- Inschrijvingsplicht handelsregister
- Casus: kredietovereenkomst uit hoofde waarvan Staalbankiers NV €5 miljoen leende aan
EDG beheer BV. EDG was op 10 juli 2002 opgericht en direct daarna, op dezelfde dag, is de
kredietovereenkomst aangegaan en geld uitgeleend. Op 12 juli 2002 droeg de notaris zorg
voor inschrijving van EDG in handelsregister. In 2004 ging EDG failliet. Staalbankiers
probeerde een deel van het geld te verhalen op de bestuurder van EDG o.g.v. art. 2:180 lid 2
BW. De kredietovereenkomst van 10 juli 2002 was immers aangegaan voordat de opgave ter
eerste inschrijving in het handelsregister op 12 juli 2002 had plaatsgevonden.
- Rechtbank en hof wezen vordering af
- In cassatieprocedure stelde Staalbankiers dat doel en strekking van art. 2:180 lid 2 BW niet
ertoe konden leiden dat dit artikel buiten toepassing werd gelaten. Art. 2:180 lid 2 BW
beoogde immers een civiele sanctie te stellen op niet-naleving van de inschrijvingsplicht.
- HR kwam Staalbankiers in haar stelling tegemoet en oordeelde dat ‘art. 2:180 lid 2 BW niet
slechts strekt ter bescherming van derden die met de vennootschap handelen in het tijdvak
tussen haar oprichting en eerste inschrijving in het handelsregister, maar ook ter
bescherming van het algemene belang dat is betrokken bij de naleving door de bestuurders
van deze inschrijvingsplicht omdat daardoor een geordend rechtsverkeer wordt bevorderd
en het repressieve toezicht van de overheid wordt vergemakkelijkt.’
- Uit dit laatst vloeit volgens de HR voort dat een beroep op art. 2:180 lid 2 BW ook kan
worden gedaan door een met de vennootschap handelende derde die weet dat de
inschrijvingsplicht niet is nageleefd.
- Toch kreeg Staalbankiers niet haar zin. In de omstandigheden van dit concrete geval vond
de HR aanleiding om – in navolging van het hof – aan te nemen dat het beroep van
Staalbankiers op art. 2:180 lid 2 BW, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar was. Dit is een toepassing van de beperkende werking van de R&B (art. 6:2
lid 2 BW). Het beroep van een bestuurder op deze beperkende werking moet aan hogere
eisen voldoen. Dat betekent dat de hoofdregel nog steeds de strenge civiele sanctie van art.
2:180 lid 2 BW is.
- In dit geval was aan die hoge eisen voldaan: tussen de oprichting van de vennootschap en de
inschrijving daarvan zat slechts een periode van 2 dagen, waaruit volgde dat:
o de bestuurder tegenover Staalbankiers niet of nauwelijks enig verwijt trof;
o Staalbankiers als nauw betrokken derde precies wist wie haar contractuele
wederpartij was en dat deze wederpartij bestond;
o zij zekerheden had verkregen van EDG en deze zekerheden – die kennelijk niet
toereikend waren – had uitgewonnen;