Voorbeeld 3 van de 38 Oefenvragen
Sulfonylureumderivaten; DM2
Sulfonylureumderivaten; DM2
gliclazide (voorkeur), glimepiride, tolbutamide, gibenclamide (afgeraden).

werkingsmechanisme:
Sulfonylureumderivaten bevorderen de afgifte van insuline uit de bètacellen, door:
 	Blokkering van de ATP-afhankelijke kaliumkanalen in het celmembraan van de bètacellen 
 	Hierdoor depolariseert de bètacel en openen de calciumkanalen
 	Door de verhoogde calciuminflux vindt secretie van insuline uit de bètacel plaats

Evidence:
Mogelijk vermindering van microvasculaire complicaties.
Gunstig bijwerkingenprofiel
Veilig op de lange termijn 

De voorkeur van gliclazide boven andere sulfonureumderivaten is gebaseerd op het gebruiksgemak (mogelijkheid tot eenmaaldaags dosering), weinig kan sop hypo’s, dosisaanpassing bij afnemende nierfunctie (eGFR 10-50 ml/min/1,73 m2) niet nodig. 

Bovendien is de kans op sterfte (mortaliteit) bij gebruik van gliclazide mogelijk lager dan bij gebruik van andere sulfonylureumderivaten 

Inhalatie corticosteroïden; COPD
Inhalatie corticosteroïden; COPD
beclometason, budesonide, ciclesonide, fluticasone en momentason. 

 	Het werkingsmechanisme van corticosteroïden berust op diverse mechanismen.
 	Corticosteroïden binden intracellulair aan de corticosteroïdreceptor, waarna dit complex de celkern binnendringt. Dit complex beïnvloedt de vorming van mRNA, dat voor bepaalde eiwitten codeert. Hierdoor wordt de synthese van diverse eiwitten verhoogd. De ontstekingsremmende en immunomodulerende eigenschappen verlopen via dit mechanisme. Als gevolg van dit mechanisme duurt het enkele uren voordat deze werking van corticosteroïden intreedt.
 	Verder hebben corticosteroïden een specifiek effect op membraangebonden glucocorticosteroïdreceptoren. Dit effect treedt op bij doseringen waarbij de intracellulaire receptoren verzadigd zijn, in elk geval vanaf 30 mg prednison per dag en mogelijk reeds bij doseringen vanaf 7.5 mg prednison per dag. De werking via dit mechanisme treedt snel in (na intraveneuze toediening binnen enkele seconden tot minuten).


Bij de behandeling van patiënten met COPD met een ICS moeten de voordelen (werkzaamheid in het voorkómen van exacerbaties (NNT 5 ten opzichte van placebo)) worden afgewogen tegen de nadelen (risico op pneumonie (NNH 30 ten opzichte van placebo)). Met andere woorden: tegenover het voorkomen van 8 exacerbaties staat het optreden van 1 extra pneumonie. Dit gegeven is een belangrijk argument in de overweging voor het discontinueren van ICS.
 	Wel is bewezen dat de exacerbatiefrequentie verlaagd wordt (statistisch significant & klinisch relevant
 	Direct stoppen met ICS geeft niet een directe toename van exacerbaties

Anti-aritmica Klasse IV; AF
Anti-aritmica Klasse IV; AF
Klasse IV anti-aritmica remmen de instroom van calciumionen door de langzame calciumkanalen. Pacemakercellen zijn voor hun automatie afhankelijk van de langzame instroom van calciumionen tijdens fase 4. Van de calciumantagonisten werken alleen diltiazem en verapamil op het hart. Hierdoor worden de sinusfrequentie en de AV-geleiding verminderd en wordt de refractaire periode verlengd.

Deze calciumantagonisten verminderen de sinusfrequentie en de AV-geleiding. Ook wordt de refractaire periode verlengd. Hierdoor zorgen ze ervoor dat de ventrikel uiteindelijk minder signalen krijgen om samen te trekken, waardoor de hartfrequentie verlaagd wordt. Hierdoor worden calciumantagonisten ingezet bij frequentiecontrole bij AF. 

 	Klasse IV anti-aritmica hebben een negatief-inotroop effect 
 	Doordat ze in alle cellen de calcium influx remmen = minder contractiekracht, zie begrippenlijst 
 	Daling van de bloeddruk 
 	Inductie van een negatief-inotroop, negatief-chronotroop en negatief-dromotroop effect 
 	Diltiazem werkt sterker vaatverwijdend dan verapamil en heeft geringe invloed op de AV-geleiding
 	Verapamil werkt vooral op het hart, met name op de pacemakercellen en de AV-geleiding. Verder heeft het een vaatverwijdende werking, zowel perifere vaten als bij coronarie spasmen. 

Binnen de calciumantagonisten heeft diltiazem de voorkeur, omdat verapamil sterker negatief-inotroop werkt.


Calciumantagonisten (verapamil, diltiazem) en bètablokkers (atenolol, metoprolol, pindolol) zijn bij indirecte vergelijking globaal even effectief in het verlagen van de ventrikelfrequentie, zowel in rust als bij inspanning. 
Bij directe vergelijking zijn calciumantagonisten zowel in rust als bij inspanning effectiever dan digoxine, terwijl bètablokkers bij inspanning effectiever zijn dan digoxine.
Calciumantagonisten krijgen de tweede plaats, doordat zei effectiever zijn dan digoxine in rust & bij inspanning 

Omdraaien
Opnieuw proberen