Overzicht cursus: Organisaties
Definitie
a. Een organisatie = een bewust gecoördineerde sociale entiteit, met relatief
duidelijk identificeerbare grenzen, die op een vrij continue wijze streeft naar
de realisatie van een gemeenschappelijke doelstelling of verzameling van
doelstellingen
Doelgerichtheid: belangrijk, weten of je handelingen bijdragen tot het
uiteindelijk doel
Organisatie met sociaal doen: soms moeilijk om doelstellingen te
identificeren
b. Organisaties zijn sociale entiteiten die:
Gericht zijn op een doel
Ontworpen zijn als systemen van bewust gestructureerde en
gecoördineerde activiteiten
Verbonden zijn met de externe omgeving
Types
Criterium van het Private sector Publieke sector
oogmerk
Criterium van de Met Zonder Zonder Met
middelen ↓ winstoogmerk winstoogmerk winstoogmerk winstoogmerk
Marktmiddel (1) Google (4) (7) (10)
en
Gemengde (2) Senior (5) Wit-Gele (8) OCMW (11) NMBS
middelen Citizen kruis
Niet-markt (3) (6) (9) (12)
middelen Gevangenis
Social-profit organisaties
o SPO worden in principe omschreven als een geheel van economische
organisaties die gelijktijdig aan twee criteria voldoen:
Hun doel is niet op winst gericht, maar op dienstverlening aan hun
leden of aan de collectiviteit veeleer dan op de vergoeding van een
geïnvesteerd kapitaal
Zij financieren hun productiekost minstens ten dele door andere
middelen dan door de verkoop tegen een prijs die de productiekosten
dekt (overheidssubsidies, giften, bijdragen, vrijwilligerswerk,…)
o Het zijn entiteiten van de publieke sector of private organisaties die de
vorm hebben van een vereniging, een mutualiteit of een stichting.
o Organisaties die voornamelijk actief zijn in de takken van het onderwijs, het
welzijnswerk, de gezondheidszorg, de cultuur en de vrijetijdsbesteding.
Gezondheidsvoorzieningen en welzijnsvoorzieningen
o Gezondheidsvoorzieningen
Ziekenhuizen (universitaire, algemene, psychiatrische ziekenhuizen)
Psychiatrische verzorgingstehuizen
Initiatieven voor beschut wonen
Rust- en verzorgingsinstellingen
Centra voor geestelijke gezondheidszorg
o Welzijnsvoorzieningen
Rustoorden, serviceflats
Diensten Kind en Gezin
, Voorzieningen voor bijzondere jeugdzorg
Voorzieningen binnen de sector gehandicaptenzorg
Centra voor ontwikkelingsstoornissen
Revalidatiecentra
Thuisbegeleidingsdiensten
Diensten begeleid wonen, diensten zelfstandig wonen
Beschutte en sociale werkplaatsen
Met of zonder winstoogmerk Verschillen in management
o Zonder winstoogmerk
Voorbeeld: woonzorgcentra, Wit-Gele Kruis
Vaak niet meetbaar wat geproduceerd wordt, outcome is moeilijk te
definiëren
Werken aan functies die maatschappelijk belangrijk zijn, die niet
mogen overgelaten worden aan de markt
Professionals die vaak hoog geschoold zijn, niet altijd makkelijk te
managen
o Met winstoogmerk
Voorbeeld: Colruyt, Brussels Airlines
Doel = winst maken, aandeelhouders uitbetalen
Wel meetbaar wat de output is
Doelgerichtheid
o Doen we de juiste dingen?
= doeltreffendheid = effectiviteit belangrijkst
Het juiste doel nastreven
o Doen we de dingen juist?
= doelmatigheid = efficiëntie
Middelen die we krijgen van de overheid, moeten we goed gebruiken
Allebei belangrijke stuur- en meetinstrumenten
o Doelgerichtheid en economische rationaliteit Het taart-principe
Bruto Nationaal Product (= het inkomen dat we samen genereren)
Middelen zijn beperkt, dus keuzes maken (ook op vlak van welzijn,
zorg, preventie, overheid)
% van BNP voor gezondheidszorg = 10-11% niet weinig in
vergelijking met de rest van Europa (<-> VS: 17% MAAR geen
gelijkheid!)
Percentage kan niet meer groeien, want er zijn ook veel andere
dingen (zoals pensioen, werkloosheid,…)
Ook als organisatie: budget en keuzes maken
o Bedrijven moeten keuzes maken om hun doel te bereiken, passen hun
strategie aan
Organisaties in actie
o Actuele uitdagingen voor organisaties
Wereldwijde concurrentie
Vernieuwing van de organisatie
De impact van (informatie)technologie
Kennis- en informatiemanagement
Diversiteit (bijvoorbeeld: mannen vs. vrouwen)
Ethiek en sociale verantwoordelijkheid
o Voorbeeld: IBM
IBM System/360
Begin 1900: samensmelting van allemaal kleine bedrijven
, In de groei als bedrijf bedrijfscultuur = formalisatie +
standaardisatie
IBM 1500 small computers
DIP
Gevoelloos voor wat in de omgeving gebeurde de
ontwikkeling van computers was aan de gang, hebben hier de
boot gemist
Hadden business kunnen uitbouwen, maar waren verblind
door hun grootte en succes
A smarter planet
Niet alleen verkopen van ‘mainframes’, maar ook
dienstverlening
Organisatietheorie: dimensies van organisatieontwerp
o De dimensies van organisatieontwerp zijn specifieke kenmerken van
organisaties (te vergelijken met fysieke en psychologische kenmerken
waarmee personen kunnen beschreven worden).
o We maken een onderscheid tussen:
Contextuele dimensies: omschrijven de hele organisatie in termen
van:
Doelen en strategie
Omvang van organisatie
Technologie: ook in GH zorg meer vraag naar mensen voor
dataverwerking
Omgeving: niet uit het oog verliezen, ook zeer belangrijk voor
GH sector
Zij bepalen mee de structurele dimensies.
Structurele dimensies worden verder onderverdeel in:
Formalisatie: in welke mate wordt het gedrag en activiteiten
formeel vastgelegd in procedures, functiebeschrijvingen,
voorschriften, beleidsnota’s
Specialisatie (werkverdeling): de mate waarin taken van de
organisatie opgesplitst zijn in afzonderlijke werkzaamheden
Standaardisatie: de mate dat het werk sterk kan
gestandaardiseerd worden (<-> gesustomiseerd)
Gezagshiërarchie: wie valt onder wie en over hoeveel
werknemers heeft elke manager de leiding veel lijnen naar
boven, verschillende managementlagen, beslissingen niet zelf
nemen (eerst hele hiërarchie doorlopen voor een beslissing op
de werkvloer gebeurt). Span of control = hoe ruim is die?
Complexiteit: veel zorg- en welzijnsorganisaties zijn complex,
werken met professionals, leveren geen producten, maar
diensten
Centralisatie: het hiërarchisch niveau dat
beslissingsbevoegdheid heeft. Alles bij de top: gecentraliseerd
<-> delegeren naar beneden: gedecentraliseerd, zelfstandige
beslissingen maken op de werkvloer)
Professionalisme: de mate waarin werknemers officieel
opgeleid en getraind zijn (professionele sector levenslang
leren, opleiding = zeer belangrijk)
Staffing ratio’s: de verdeling van mensen over verschillende
functies en afdelingen (belangrijk in zorgsector, maar niet
altijd in orde (minder goed bestaffed dan in andere landen)
, problematieken: te weinig + verdeling onder verschillende
afdelingen)
Management
o Manager = iemand die zich richt op de planning, organisatie, leiding en
beheersing van een organisatie en die menselijke en materiële middelen
toewijst om de organisatiedoelen te bereiken
o Verschillende managementlagen
Topmanagement: plannen, vooruitzien, strategische vragen
Middenmanagement: structureren, coördineren van middelen,
personeel, technologie
Operationeel management: leiden, motiveren om voor die
organisatie te werken. Een goed draaiende organisatie: engagement,
betrokkenheid van de medewerkers voor DIE organisatie (bv.
hoofdverpleegkundige)
Uitvoerend personeel: beheersen, evalueren: zijn we goed bezig?
o Soorten managementtaken
Schema 1: Vaardigheden op verschillende niveaus
Hoe hoger in de piramide hoe meer conceptueel men moet
kunnen denken (strategisch management) (ook nog een deel
in op operationeel niveau)
Hoe lager in piramide hoe meer technisch denken (ook nog
een deel in topmanagement)
Interpersoonlijke en communicatieve vaardigheden: op elk
niveau belangrijk
Schema 2:
Middelen: werknemers – machines – kapitaal – informatie
Beheersen – plannen – organiseren – leidinggeven – rollen
Doelen: voortbestaan – kwaliteit en kwantiteit – effectiviteit en
efficiëntie – tevredenstelling van betrokkenen
o Henry Mintzberg: wat zijn de taken en rollen die een manager heeft
De interpersoonlijke rollen
Het boegbeeld
De leider
De verbindingspersoon (contactpersoon naar buitenwereld,
veel netwerken)
De informationele rollen
De waarnemer
De verspreider (initiatieven moeten genomen worden,
manager moet delegeren)
De woordvoerder (in de media, PR, naar personeel toe,…)
De besluitvormende rollen
De ondernemer (de manager moet toelaten dat nieuwe
projecten opgericht worden, maar daarom is de manager niet
perse ondernemer (karakteristieken van een goeie
ondernemer ≠ karakteristieken van een goeie manager))
De oplosser van storingen (bv. stakingen)
De verdeler van middelen (bv. hoeveel verplegers op welke
afdeling)
De onderhandelaar (met professionals over zaken die men wil
organiseren)
o Verschillende managementniveaus
Institutioneel management