PSYCHOPATHOLOGIE SEMESTER 1
LES1: Diagnostiek en DSM
Geschiedenis
Madness = insanity, gek zijn
> Term die wordt gebruikt om gedrag te beschrijven, gedrag die afwijkend en gevaarlijk is,
moeilijk te plaatsen is
> Het beschrijft een gedragsverandering, iemand die zich vreemd gedraagt
> Toegeschreven aan een persoonlijkheidsverandering, geen controle meer hebben over
zichzelf
o Er is dus iemand anders die de controle heeft -> bezeten zijn
o Een theorie, de demonologie, die heel erg op de voorgrond stond
> Verschuiving: madness -> mental illness = verschuiving naar een medisch model
Thomas Sydenham
> Vader van de classificatieleer
o Vader moderne medische nosologie, classificatie-leer
> Afzonderlijke ziekten met eigen symptomen, verloop en prognose
o Hij beschreef een ziekte entiteit met een bepaald patroon van symptomen, die een
bepaald verloop kenden en een bepaalde prognose kenden
Medisch model
Twee belangrijke ontdekkingen of vaststellingen
1. Correlatie tussen klinisch syndroom en post-mortem afwijkingen
a. Post-mortem = lijkschouwen
b. Correlatie tussen afwijkingen in het lichaam en een gedragsuiting
2. Micro-organismen als ziekteverwekkers
a. Bacteriën die aandoeningen veroorzaken
i. Vb: syfilis = soa
b. Biologische oorzaak voor psychische ziekte
19de eeuw: Mensen die onder de ‘madness’ vielen werden opgesloten en weggestoken voor de
maatschappij, ze werden aan de ketting gehouden in kerkers
Philippe Pinel = pyschiater die hoofd was van ziekenhuis -> wordt gevraagd om hoofdarts te
worden in la Salpetriere
> Ook vrouwen werden hier opgesloten in de kerkers
> Moral treatment ingevoerd door Pinel = vriendelijk en moreel behandelen van de patienten
o Ze goed kleden, ze eten geven, ….
o Symptomen noteren en observeren… en alles op papier gezet
o Een eerste classificatiesysteem van een beperkt aantal aandoeningen
In België: jozef guislain (gent) -> ook hij ging mensen moreel behandelen
Insane asylum (eind 18de)
> Mensen die allemaal hetzelfde hadden, mensen die allemaal mad en insane waren
o Er wordt gesproken van een psychose ipv gestoordheid
> Oprichting van asielen
o Er moest een zekere classificatie zijn
o Er waren echter een beperkt aantal categorieën
1
,Emil Kraepelin
> Grote invloed
> Moderne psychiatrie werd beïnvloed door deze man
> Ziektebeelden op basis van gemeenschappelijke patronen van symptonen
o = Syndromen
o Eigen genetische basis, eigen oorzaak, eigen entiteit
> Compendium der psychiatrie -> boek -> eerste aandoeningen werden hierin beschreven
Psychopathologie
> Begin 20
> Denk aan Freud
> Niet-psychotische aandoeningen, persoonlijkheidsproblematiek
> Mensen met mildere patronen werden behandeld door freud
o Depressie bv
> Opnieuw een nood om te classificeren
Icd = international classification of diseases
> Classificatiesysteem van 1853
o Was aanvankelijk een lijst van doodsoorzaken
> 1948 -> een lijst van psychiatrische aandoeningen werd toegevoegd
Dsm-1
> Eigen classifictaitesysteem, opgericht door de amerikanen
> Gebaseerd op ruwe categorieën en etiologische theorieën
o Ofwel brain tissue function die niet goed werkte
o Ofwel psychogeen (psycho-analyse)
> Niet gebasseerd op empirische data, door consesus werden ze op een rijtje gezet
Jaren 50
> Medicatie komt op gang (psychofarmaca)
> Diagnostiek is verder ontwikkeld door de opkomst van medicatie
> Er was nood om een verband te leggen tussen een bepaalde diagnose en een
medicijn/behandeling
> Vroeger: één middel was bedoeld voor verschillende disfuncties, werkte tegen verschillende
zaken
1968 = dsm-2
> Freud: nog meer gebaseerd op de psychoanalyse
o Niet gebaseerd op onderzoek of data
o Ervaringen van de jeugd kwamen sterk aan bod
> Meyer: geen empirische data
o Veel meer kijken naar de context
o Aandoeningen zijn manieren van reageren
In de VS werd middel voor schizofrenie dubbel zoveel gebruikt als in het VK
> Betekent niet dat er een verschil is van populatie
> Er was wel een groot verschil in de manier waarop diagnoses werden gesteld
o In de vs meer mensen die niet goed functioneerden -> dus dubbele diagnose
> Er was nood aan internationale afspraken voor diagnostiek
2
,1980 = dsm-3
> Grote evolutie in vgl met vorige
> Voor het eerst was het DSM a-theoretisch
o Geen analytisch denken
> Er werd niet gebaseerd op theorieën, de psychoanalyse werd volledig uit het boek gehaald
o WEL gebaseerd op observeerbare criteria
> Er was een categoriale classificatie
> Multi-axiaal systeem
o De diagnoses werden geclassificeerd op vijf verschillende assen
As 1: Syndromale stoornis
As 2: Persoonlijkheidsstoornis en zwakzinnigheid
As 3: Somatische aandoening
As 4: Psychosociale en omgevingsproblemen
As 5: Algehele beoordeling van functioneren
2013 = dsm-5
> Veel kritiek op deze nieuwe versie (komen we later op terug)
Diagnoses
Als we een diagnose willen stellen = vaststellen van symptomen
> Ziektes hebben symptomen
> Kijken naar deze in hun samenstelling en verloop
> Beschrijven van een toestand en verklaren vanwaar deze komt
Sommigen voelen zich gelabelt door een diagnose, sommigen kunnen starten met een behandeling
door hun diagnose. Diagnose moet niet enkel verklaren, moet ook een voorbode zijn van een
mogelijkse aanpak van de aandoening
Diagnose
> Houdt in: het verklaren en begrijpen
> Ook kijken naar lichamelijke en psychische oorzaken van de diagnose
> Sterke en zwakke kanten van de persoonlijkheid
> Kijken naar de invloed van het gedrag en wat eraan kan veranderd worden, wat een
mogelijke oplossing is voor het gedrag
> Er moet een behandeling komen
Twee vormen van diagnoses
1. Syndroomdiagnoses
a. Is beschrijvend
b. Beperkt tot het beschrijven van de symptomen en geen info over de
etiopathogenese (= beschrijven waardoor en op welke wijze het syndroom is
ontstaan)
2. Structuurdiagnose
a. Is beschrijvend
b. Geeft wel info over de etiopathogenese -> hoe en door wat is het syndroom
ontstaan?
Types van symptomen bij de syndroomdiagnose
1. Kernsymptomen
a. Deze zijn gekoppeld aan een diagnose
b. Hoofd- en basissymptomen
3
, i. Van de eerste orde
2. Facultatieve symptomen
a. Dit zijn bijsymptomen
i. Van de tweede orde
b. Deze geven geen extra uitleg
i. Voor de volledigheid van het beeld /plaatje
c. richtinggevend
Vb: anorexia
> Kernsymptoom = het vermageren en het willen vermageren
> Facultatief symptoom = Amenorroe (het niet doorkomen van de menstruatie)
Vb: depressie
> Kernsymptoom = anhedonie = geen vreugde meer kunnen ervaren
> Facultatief symptoom = slaapstoornis
Beinvloedende factoren van de structuurdiagnose
> Kunnen neuro-biologisch zijn OF psychologisch
o Predisponerende factoren
Factoren die iemand kwetsbaar maken
o Luxerende factoren
Factoren die de stoornis uitlokken
o Onderhoudende factoren
Factoren die de stoornis onderhouden of versterken
Vb casus: Hans -> depressie op neurobiologisch vlak en psychologisch vlak en de MOGELIJKSE
beinvloedende factoren
> Predisoponerende factoren of factoren die iemand kwetsbaar maken zijn
o Depressie in de familie (neuro)
o Of narcistische trekken (psycho)
> Luxerende factoren of factoren die een stoornis uitlokken zijn
o Een lever-ontsteking (neuro)
o Of een ontlsag (psycho)
> Onderhoudende factoren of factoren die de stoornis versterken zijn
o Geen (neuro)
o Of relatieproblemen (psycho)
Syndroomdiagnose vs structuurdiagnose
> Ene is beperkter dan het andere EN de structuur is uitgebreider en complexer
De manier waarop we een probleem gaan beschrijven, heeft een invloed op wat we ermee gaan
doen. Vb: label ‘depressie’ -> dan is het gevolg een makkelijke behandeling
Maar als we complexer en verder gaan kijken en een uitgebreidere diagnose gaan stellen, kunnen
complexere behandelingen mogelijk zijn
Voorbeeld: melancholische kenmerken en narcistische persoonlijkheidskenmerken, met een belaste
familiale voorgeschiedenis EN een ontslag op het werk -> kan leiden tot relationele conflicten
Als we de assige beoordeling toepassen op casus Hans
> As 1: Syndromale stoornis
> As 2: Persoonlijkheidsstoornis en zwakzinnigheid
> As 3: Somatische aandoening
> As 4: Psychosociale en omgevingsproblemen
4