Methoden voor Wetenschappelijk
Onderzoek – deel I
1 Introductie, kennis verzamelen & de wetenschappelijke methode
1.1 Methoden om kennis te verzamelen
De wetenschappelijke methode = basismethode in wetenschap om kennis te verzamelen.
Andere niet wetenschappelijke methoden:
• Vasthoudendheid
o We accepteren informatie als waar, omdat het altijd al zo geweest is of omdat
bijgeloof de informatie ondersteunt. Gebaseerd op gewoonte of bijgeloof. We
geloven iets omdat we het altijd al geloofd hebben, clichés of omdat bepaalde
overtuigingen worden voorgesteld als feiten.
Voldoende om korte vragen snel te beantwoorden en
o Vaak gebruikt in advertenties
o Voorbeeld: Spiegel breken = 7 jaren ongeluk; tegengestelden trekken elkaar aan
zonder zware consequenties indien fout.
o Maar: informatie kan foutief zijn en is moeilijk te corrigeren.
• Intuïtie
o We accepteren informatie als waar, omdat dit “juist aanvoelt”. Gebaseerd op
buikgevoel, voorgevoel of instinct. Snel. Vaak gebruikt als we over geen enkele info
beschikken. Ethische vraagstukken of morele dilemma’s worden vaak opgelost met
deze methode.
o Maar: Geen manier om juist van onjuist te onderscheiden.
• Autoriteit
o We accepteren informatie als waar, omdat de informatie afkomstig is van een expert.
Gebaseerd op vertrouwen à Consulteren van een expert, het werk lezen van een
expert, “Google it”, boeken, TV, internet, etc.
o Goede start tot kennis: snel en makkelijk.
o Maar: niet altijd accuraat (bias), subjectief, generaliseerde expertise naar andere
domeinen, expertise wordt niet in vraag gesteld.
o Methode van geloof:
§ blind vertrouwen in autoriteitsfiguur: info accepteren zonder twijfel of
toetsing
§ Maar: Geen manier om juist van onjuist te onderscheiden.
• Rationalisme
o Logisch redeneren: vertrekken van set gekende feiten of assumpties (= premissen) en
gebruiken logica om tot een conclusie of antwoord te komen.
o Permissen correct à Conclusie correct
o Geen observaties; info verzamelen; evidentie; …
o Vaak gebruikt om mogelijkheden van elkaar af te wegen zonder uitproberen.
o Voorbeeld:
Een angstaanjagende ervaring met een hond veroorzaakt angst voor honden in de
toekomst (premissen). Amy heeft angst voor honden (premissen). Dus, Amy heeft
een angstaanjagende ervaring met een hond gehad (logische conclusie).
o Maar: permissen moeten correct zijn & logica moet juist zijn (mensen zijn niet goed
in logica).
1
, • Empirie
o Directe observatie of directe sensorische ervaring: “Alle kennis wordt verworven door
de zintuigen”. Vele antwoorden beschikbaar door observatie van de wereld rond ons.
o Maar: groot vertrouwen in eigen observaties, maar niet altijd correct (cfr. Optische
illusies). à Invloed van voorkennis, verwachtingen, gevoelens, overtuigingen op
perceptie. Misinterpretatie van sensorische ervaring!
o 2 observatoren kijken naar hetzelfde en zien iets anders of zien hetzelfde en
interpreteren het anders.
o Nadelen: Vraagt veel tijd, soms gevaarlijk (proeven paddestoelen).
Rationalisme en empirie stellen meer eisen aan de antwoorden en geproduceerde info!
à Cruciale componenten voor de wetenschappelijke methode!
1.2 De wetenschappelijke methode
= Kennis verzamelen door specifieke vragen op te stellen en nadien systematisch
antwoorden te vinden.
• Combinatie niet-wetenschappelijke methoden à beperking van individuele
methoden vermijden.
• Doel: zo accuraat mogelijke antwoorden bekomen.
1.2.1 Stappen van de wetenschappelijke methode
1.2.1.1 Observatie van gedrag en andere fenomenen
• Trekt je aandacht, roept vragen op
• Vaak informeel, natuurlijk, niet gepland, niet systematisch begonnen
• Direct of indirect
Voorbeeld: Vloeken is gebruikelijke, bijna universele reactie op pijn. Minder pijnsensatie
wanneer men vloekt.
Inductie/deductie
Inductie: Algemene conclusie trekken uit enkele observaties. Praktijk naar theorie.
Deductie: Theorie veralgemenen naar observaties. Theorie naar praktijk.
1.2.1.2 Vorming van hypothese
• Identificatie van variabelen die geassocieerd zijn met je observatie
• Verschillende variabelen kunnen mogelijks observatie verklaren
• Vorming hypothese
Variabelen: karakteristieken of condities die variëren binnen en/of tussen verschillende
personen (leeftijd, gezondheidstoestand, persoonlijkheid, intelligentie, etc.
Hypothese: Een uitspraak die de relatie verklaart of beschrijft tussen variabelen. Het is
geen finale verklaring, maar een voorstel dat wordt getest en geëvalueerd.
Voorbeeld: Relatie tussen vloeken en pijnsensatie.
2
,1.2.1.3 Genereren van een testbare predictie o.b.v. hypothese
• Hypothese toepassen op een specifieke, observeerbare situatie
• Eén hypothese kan aanleiding geven tot verschillende predicties
• Elke predictie verwijst naar een specifieke situatie/gebeurtenis die kan gemeten en
geobserveerd worden
• Predicties moeten toetsbaar zijn:
o Mogelijk zijn om de predictie te ondersteunen of weerleggen obv observaties
Predicties worden deductief opgesteld.
Voorbeeld:
• Hypothese: vloeken is een gebruikelijke reactie op pijn omdat het vloeken de
ervaring van pijn wijzigt en de intensiteit van de pijn vermindert
• Predictie 1: participanten zouden minder responsief moeten zijn voor pijn
wanneer ze vloeken dan wanneer ze niet vloeken
• Predictie 2: participanten zouden een verhoogde pijntolerantie moeten hebben
wanneer ze vloeken dan wanneer ze niet vloeken
1.2.1.4 Evalueer de predictie o.b.v. systematische, geplande observaties
• Directe observatie = resaerch en datacollectie.
• Doel: faire en niet-gebiaste test van de onderzoekshypothese door te observeren of
de predictie correct is.
• Los van subjectieve interpretatie of verwachtingen.
• Research study = empirische test van de hypothese.
Voorbeeld:
Participanten moesten een hand in ijskoud water onderdompelen en er werd gemeten hoe lang ze dit
konden volhouden (pijn tolerantie). In één conditie herhaalden de participanten een vloekwoord en in
de andere conditie herhaalden ze een neutraal woord.
1.2.1.5 Vanuit de observatie de hypothese te ondersteunen, weerleggen of herspecifiëren
• Vergelijk observaties met de hypothese
• Geen overeenkomst tussen observatie & hypothese: foute hypothese of hypothese
fout gebruikt, wat leidt tot foute interpretaties.
Wetenschappelijke methode herhaalt telkens deze stappen opnieuw:
Observatie à Hypothese à Predictie à Observaties à Nieuwe hypothese …
1.2.2 Andere elementen van de wetenschappelijke methode
Drie belangrijke principes van de wetenschappelijke methode:
1. Wetenschap is empirisch
a. Antwoorden zoeken obv gestructureerde en systematische observaties
i. Gestructureerd: duidelijk steunen of weerleggen van hypothese
ii. Systematisch: gecontroleerde conditie: vraag accuraat beantwoorden
2. Wetenschap is openbaar
a. Resultaten beschikbaar, mogelijkheid tot replicatie en verificatie
b. Peerreviewing
3. Wetenschap is objectief
a. Geen researcher bias, subjectiviteit of verwachtingen die studie beïnvloeden
b. Toepassing van blind onderzoek.
3
, 1.2.3 Wetenschap versus pseudowetenschap
Pseudowetenschap: Systeem van ideeën dat wordt voorgesteld als wetenschap, maar
essentiële componenten mist van de wetenschappelijke methode.
à Niet gesteund door empirische evidentie.
Actuele verschillen:
• Geen toetsbare of weerlegbare hypothese.
o Negatieve resultaten worden toegeschreven aan toeval
• Subjectieve evidentie
• Negeren niet-ondersteunende evidentie
• Beschouwen kritiek als persoonlijke aanval
• Stagneert en blijft onveranderd door de jaren heen
• Niet ondersteund door vorig onderzoek
1.3 De empirische cyclus
1.3.1 Kwantitatief & kwalitatief onderzoek
Kwantitatief: Variabelen zijn verschillend in grootte. Meetbaar in numerieke scores.
Testbaar d.m.v. statistische tests.
Kwalitatief: Narratief van aard (verslagen, opnames, …).
Nauwgezette observatie, interviews, …
! Artificiële opdeling: vaak gaan ze hand in hand en versterken ze elkaar !
1.3.2 Stappen van de empirische cyclus
= Onderzoeksproces, manier waarop de wetenschappelijke methode wordt toegepast
om een interessante vraag te beantwoorden.
Onderzoeker neemt beslissing in elke stap, elke beslissing heeft voor- & nadelen.
1.3.2.1 Onderzoeksonderwerp selecteren en literatuurzoektocht voor onbeantwoorde vraag
• Interessant onderwerp selecteren en literatuur raadplegen om vraag op te stellen
• Kennismaken met variabelen
• Onderzoeksvraag is resultaat van kritisch lezen
1.3.2.2 Opstellen van een hypothese
• Opstellen van een mogelijk, voorlopig antwoord op de onderzoeksvraag
• Gebaseerd op literatuurzoektocht
• Selecteer het antwoord dat het meest correct lijkt
• Mogelijks argument bedenken om hypothese te ondersteunen
1.3.2.3 Bepaal hoe je variabelen zal definiëren en meten
• Gekozen variabelen moeten worden bepaald op een manier dat ze meetbaar zijn
• Hypothese omzetten in een empirisch testbare vorm
o Hypothese omzetten in predictie nadat variabelen zijn vastgelegd
1.3.2.4 Identificeer participanten
• Waarin gaan participanten deelnemen, hoeveel participanten en hoe recruteren?
• Mensen = participanten; niet-mensen = subjecten.
• Risico’s, ethiek, compensatie, …
• Generaliseerbaar?
4