Hoofdstuk 7: Productie, inkomens en bestedingen –
de macro-economische benadering
MACRO-ECONOMIE
Micro Macro
- Individuen - Geaggregeerd niveau
- Bedrijven (individuele economische - de invloed op de economie als geheel
agenten) - Stabilisatieprobleem
- Allocatie en distributieprobleem
Bv. tol betalen op Belgische autostrades, Bv. ECB en monetair beleid, inflatie, werkloosheid,
garnalenprijs die daalt door stijging aanbod nationaal product, saldo betalingsbalans
BBP = Bruto Binnenlands Product = vaak gebruikt om economische welvaart te meten
Hier zitten sommige dingen niet in, dus is geen perfecte meting voor economische welvaart.
Cijfermateriaal voor macro-economische analyse: “nationale rekeningen” , “nationale boekhouding”:
- Registreert de transacties tussen de economische agenten
- Volgens systeem van dubbel boekhouden
- Cruciaal concept: bruto binnenlands product (bbp)
- Boekhoudkundige gelijkheid: nationaal product (waarde van de productie)
bereken je door:
= de som van alle nationale inkomens (gecreëerde inkomens)
= bestedingen van het nationaal product
1. 2 manieren om het BBP te berekenen
Methode 1: kijken naar de finale waarde
Eenvoudig voorbeeld: productie van schoenen - Verschillende productiefasen:
- Bewerken huiden (huidenhandel) - Intermediair goed
- Leder van maken (leerlooierijen) = Goed of dienst dat verder als input
- Verwerken tot schoenen (schoenfabriek) gebruikt wordt
- Schoenen aan consumenten verkopen - Finaal goed
(schoenwinkel)
Voor veel goederen loopt de productie in verschillende fasen. Wat is dan de waarde in de economie?
OPGELET! Je telt hier bepaalde dingen dubbel dus we kijken enkel naar de waarde vd finale goederen
(=binnen dezelfde periode, gaat dit product niet op in de volgende productiefase want het is al finaal)
Het intermediaire verbruik ga je dus niet meetellen want dat is net wat je dubbel telt.
Methode 2: kijken naar de toegevoegde waarde
Eenvoudig voorbeeld: productie van schoenen (zonder voorraden) - Verschillende productiefasen:
- Bewerken huiden (huidenhandel) - Hier voeg je telkens waarde toe
- Leder van maken (leerlooierijen)
- Verwerken tot schoenen (schoenfabriek)
- Schoenen aan consumenten verkopen - Finaal goed
(schoenwinkel)
= waarde finaal goed = de som van de toegevoegde waarde
1
,Factorvergoedingen: Bedrijf heeft de toegevoegde waarde nodig om haar inputs/productiefactoren (bv.
loon voor arbeid) in het proces te vergoeden.
De waarde vh finaal goed /productie= 40, dus de schoenen worden in de schoenwinkel verkocht aan €40
- 100 (A) – 60 (M) = 40 (W)
- Som vd toegevoegde waarde = 40
- Som van de factorvergoeding = 40
BBP kan je dus op veel manieren berekenen
Soms kan je als bedrijf je goederen niet verkopen, dan komen deze in de voorraad terecht. Dit maakt dat
je helemaal op het einde, de waarde gaat opsplitsen in ‘Verkopen’ (wat er terecht komt bij de
consumenten) en ‘wijzigingen in voorrraden vd producenten’.
De waarde vh finaal goed/productie wordt dan:
- W = A - M = A1 + Ve – M = F de waarde van de finale goederen (= in winkel én in voorraden
want voorraden verdwijnen in dezelfde periode en niet in een volgende productiefase)
- de som van de toegevoegde waarden
- de som van de factorvergoedingen
Opsplitsing van de verschillende soorten factorvergoedingen:
- Eigenlijke factorvergoedingen F1 : (loon van arbeid, pachtsom (natuur), intrestsom (kapitaal))
- Winst π : (als vergoeding voor ondernemingsinitiatief)
Komen uiteindelijk allemaal bij de gezinnen terecht als inkomen (Y).
- W = A - M = A 1 + V e – M = F = F1 + π = Y
- Y = som factorvergoeding
Dus productie (W) = inkomen (Y)
- Hierboven impliceert men dat alles onder een of andere vorm van inkomen terecht komt bij
gezinnen bv. via kapitaal, arbeid, ondernemingsinitiatief,…
- Dus de waarde van het BBP én inkomen, komen in de hele economie ALTIJD op hetzelfde neer
Opmerking: In het BBP zit de depreciatie (D: afschrijving/waarde vermindering) verwerkt, maar hoort
dit bij de productie? Als je dit in rekening wil brengen, moet je NNP (netto nationaal product) berekenen.
2
, - NNP = BNP – depreciatie = W – D
= F1 + π – D (netto-factorvergoedingen)
= Y – D (netto-inkomen)
2. De relatie tussen productie, inkomen en bestedingen
Je vindt het BBP door te kijken naar:
Nationaal product = nationaal inkomen = bestedingen v nationaal
product
- Nationaal product (W) = Waarde van de productie
- Nationaal inkomen (Y) = Som van alle
factorvergoedingen (opsplitsen in winst ondernmingsinitiatief of eigenlijke fv)
- Som van alle bestedingen in de economie = C + Iep
o Stel: economie heeft enkel gezinnen en bedrijven (dus geen overheid of buitenland),
Waar wordt het BBP dan aan besteed? Aan consumptie (C) en investeringen (Iep)
Iep = ex post / werkelijk gerealiseerde investeringen dus achteraf
• Voorraadinvesteringen (bv. positief: de voorraad wordt erbij geteld)
• Uitbreidingsinvesteringen (bv. nieuw gebouw of nieuw machine)
• Vervangingsinvesteringen = depreciatiewaarde (bv. oude pc vervangen)
o als je bij de I de vervangingsinvesteringen weglaat (zie (c) in
figuur) = netto bedrag
EEN GESLOTEN ECONOMIE ZONDER OVERHEID
1. Identiteiten voor een gesloten economie zonder overheid
≡ dit is een identiteit, dit geldt altijd! Zowel buiten het evenwicht als binnen het evenwicht.
Totale waarde productie = inkomens
Totale waarde productie gaat = naar consumptie en/of investeringen
Inkomen wordt uitgegeven = aan consumptie en/of gespaard
Nieuwe identiteit: sparen van gezinnen maakt ruimte voor investeringen van bedrijven
Eenvoudige economische kringloop
- Gezinnen, bedrijven, (later: overheid, buitenland)
- Financiële markten en instellingen hebben geen actieve rol (Intermediaire rol)
- Productie hangt samen met inkomen en
bestedingen in de economie
Productiefactoren worden geleverd aan
bedrijven, hiermee produceren zij (productie), die
producten zijn 1. consumptiegoederen voor
gezinnen 2. kaptiaalgoederen voor andere
bedrijven bv. machines
die volle zwarte lijnen = de reële kringloop
3
, roze stippenlijn = geldkringloop
1. BBP, NNI, binnenlandse bestedingen en besteding van het binnenlands product
Bruto binnenlands product (bbp = bbi): totale toegevoegde waarde die in België wordt gerealiseerd.
≠
Netto nationaal inkomen (nni = nnp): geheel van de vergoedingen die de Belgische productiefactoren
hebben ontvangen.
Vertschil Bruto vs. Netto:
Depreciatie, afschrijving bni – D = nni
Verschil Binnenlands vs. nationaal:
Binnenlands = wat geproduceert wordt binnen de grenzen van Belgie, ook buitenlandse
productiefactoren (Fu) in België
Vergoedingen voor Belgische productiefactoren in het buitenland (F o) maken deel uit
van het bni maar niet van het bbp bni = bbp - Fu + Fo (niet zo’n groot verschil met bbp)
Nationaal = wat er geproduceerd wordt door de inwoners van België nni = bni – D (groot verschil met
bbp) Bv. er zijn Belgen die in NL werken en wat zij daar produceren en verdienen zit niet in ons
binnenlands product maar wel in ons nationaal product
Het zit hem dus in de uitgaande en instromende factorvergoedingen
Verschil tussen Product en inkomen:
Dit is geen verschil. Je mag ze door elkaar gebruiken want deze zijn per definitie gelijk aan elkaar.
2. Bruto binnenlands product (bbp) vs. bruto nationaal inkomen (bni)
Puur ter illustratie:
Fo < Fu = BNI < BBP exploitatie olievelden, lage belastingen bedrijven, buitenlandse tewerkstelling
bv. in Luxemburg heb je veel buitenlandse bedrijven omdat het belastingssysteem voordeliger is. Daar
werken dus veel buitenlanders waardoor er een groot verschil is tussen uitgaande inkomensfactor en de
inkomende inkomensfactor.
Fo +-= Fu = BNI = BBP bv. in België en Frankrijk
Fo > Fu = BNI > BBP ontwikkelingshulp, internationale scheepvaart
GESLOTEN ECONOMIE MET OVERHEID
1. Uitbreidingen: bestedingen bij gesloten economie met overheid
Extra bestedingscategorie: bestedingen van de overheid (G)
- Overheidsconsumptie GC (lopende aankopen van G&D door de overheid)
- Overheidsinvesteringen GI (uitgaven overheid aan kapitaalgoederen)
4