Algemene inleiding p2
Integrale jeugdhulp als ‘evenement’ p9
Brede Instap - EKC p 19
Opvoedingsondersteuning - Kind & Gezin p 23
Ouders met een beperking p 34
Gezondheidszorg p 39
Bijzondere jeugdbijstand p 47
Jongeren die de hulpverlening verlaten p 61
Zorg en ondersteuning voor kinderen en jongeren met een handicap p 69
Participatie van miderjarigen in de jeugdhulp p 84
1
,Algemene inleiding
Kinder- en jeugdhulpverlening: een complex kluwen
=> wordt gestuurd door verschillende soorten factoren: concepten, doelgroepen en sectoren.
elke sector heeft zijn eigen historiek, tradities, interne dynamiek en regelgevend kader (en zo
elk zijn eigen historische basis)
Heel de KJHV is mede bepaald door een aantal sociale constructen (“jeugd”, “DSM”)
“The terms in which the world is understood are social artifacts, products of historically situated interchanges
among people”
0.1 Sectoren
1. Jeugdhulp en -bescherming (bijzondere hulp)
2. Buitengewoon, geïntegreerd en inclusief onderwijs voor kinderen met bijzondere noden
3. Zorg voor personen met een handicap
4. (geestelijke) gezondheidszorg voor personen met bijzondere noden
Geleidelijk aan begonnen de sectoren elk op hun eigen grenzen te botsen: zeer complexe uitdagingen die niet
binnen één sector thuishoren vallen uit de boot => meer afstemming en samenwerking nodig tussen de
sectoren, zo ontstond:
5. De integrale jeugdhulp (= intersectoriaal)
= 1e grote ontw binnen de hulpverlening (+ netwerken), 2e: opkomst mantelzorg
De samenleving = overkoepelend geheel waarbinnen alles gebeurt, ontwikkelingen in de maatschappij
hebben zeer grote invloed op manier waarop de zorg georganiseerd is.
De maatschappij is voortdurend in beweging, en de zorg is dat dus ook. In de geschiedenis hebben
ontwikkelingen op maatschappelijk, wetenschappelijk en organisatorisch vlak voor verschuivingen gezorgd
(o.a. meer dialoog en afstemming tussen de sectoren)
Alle sectoren: gegroeid vanuit residentieel aanbod, maar door allerhande uitdagingen nu alles ook ambulant
Ook zijn de preventiever gaan werken (in alle sectoren), wat heeft geleid tot het ontstaan van de
opvoedingsondersteuning
0.2 Maatschappelijke ontwikkelingen
= de afbrokkeling van de verzorgingsstaat en de opkomst van de participatiemaatschappij en
de risicomaatschappij
VERZORGINGSSTAAT
Principe: iedereen moet bijdragen volgens draagkracht, maar iedereen kan er ook beroep op
doen volgens zorgbehoeftes. De overheid staat garant voor de centrale regie: garandeert de
correctie van ongelijke econ. posities en ongelijke mogelijkheden om een menswaardig bestaan
te leiden door bijstand, sociale zekerheid en sociale voorzieningen. (alles is onvoorwaardelijk)
=> dat onvoorwaardelijke komt onder druk te staan (denk aan baby Pia): we worden meer en meer
een risicomaatschappij + een participatiemaatschappij:
RISICOMAATSCHAPPIJ
Principe: burgers krijgen meer keuzemogelijkheden en worden zelf verantwoordelijk gesteld voor die
keuzes, iedereen wordt verondersteld zelf te kunnen inschatten welke risico’s een bepaalde keuze met zich
meebrengt.
PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ
Principe: burgers krijgen meer inspraak met betrekking tot de maatschappelijke processen die hun leven
aanbelangt. → vertrekt vanuit burgerschap
2
, De participatiemaatschappij is tegelijk ook een risicomaatschappij: een bepaalde keuze impliceert
bijvoorbeeld het risico om een bepaalde ondersteuning te verliezen.
De participatiemaatschappij wordt gekenmerkt door de verschuiving van het defectparadigma naar het
Burgerschapsparadigma over het normalisatieparadigma >>>
Defectparadigma: een beperking is een defect, personen met een handicap zijn hierdoor geen volwaardige
burgers
Normalisatieparadigma: (= reactie op defectparadigma): mensen met een handicap hebben dezelfde
rechten als iedereen, hun leven moet zo dicht mogelijk bij een normaal leven liggen
Burgerschapsparadigma: als burger heb je rechten en plichten, om van die rechten te profiteren moet je je
plichten voldoen (om een goede burger te zijn)
→ “equal citizenship”: iedereen heeft een gelijke status en iedereen heeft het recht op “self-government”
o Self-government = zelf keuzes maken over wat ze willen doen en welke hulp ze willen, controle over
hun leven krijgen en zo veel mogelijk participeren in de maatschappij
Zijn kinderen en jongeren ook volwaardige burgers? Een hele discussie
Burgerschap werd heel lang gezien als een (te verwerven) status waarbij je bepaalde rechten
en mogelijkheden krijgt, maar het zou beter gezien moeten worden als een proces, dus niet als
iets wat je moet bereiken, maar iets waar je naar moet streven
4 uitgangspunten van volwaardig burgerschap:
Gewone ondersteuning in sociaal netwerk
Professionele ondersteuning
Kwaliteit van bestaan
=> keuze en controle in sociaal vangnet
Gewone ondersteuning in sociaal netwerk: (vb raad vragen aan familie en vrienden over het
stemmen voor de verkiezingen)
Mensen in maatschappelijk zwakke posities hebben dit vaak niet, hun netwerk zal niet genoeg
antwoord bieden op wat ze nodig hebben => professionele ondersteuning nodig!
Output moet op individueel vlak bekeken worden: wat betekent kwaliteit van bestaan voor dit
individu?
0.3 QoL: kwaliteit van bestaan als outcome
Binnen het burgerschapsparadigma: een goede kwaliteit van bestaan (QoL) wordt beschouwd
als de belangrijkste outcome-maat
Kwaliteit van bestaan: mensen geven zelf vorm en inhoud aan hun bestaan zodanig dat ze er
tevreden mee zijn
0.3.1 historiek van het concept QoL
Aristoteles: levenstevredenheid, een goed leven
Na WO 2: Een functionele benadering: ging om materiële bezittingen (term QoL wordt dan ook voor het
eerst geïntroduceerd)
3
, Jaren 60: Social Indicators Movement (welfarism): uitbreiding naar meer aspecten zoals familie,
gezondheid, huisvesting
Jaren 70: meer aandacht voor het concept binnen de gezondheidszorg en het klinisch werkveld (kwam
door stijgende levensverwachting → meer chronische ziekten → hoe kunnen we het welzijn
van
deze mensen bevorderen met niet-ziektegerelateerde aspecten?)
Gezondheidsgerelateerde QoL vertrekt vanuit een pathologie en
tekortkomingen, maar: de afwezigheid van een pathologie staat toch niet gelijk
aan een goede QoL?
Jaren 80: introductie van het begrip QoL in de zorg voor mensen met een handicap
=> inclusief; volwaardig burgerschap wordt een primair doel
=> QoL krijgt mee vorm vanuit het ondersteuningsmodel: empowerment, participatie en
zelfbepalingen (voordien: zeer strikt medisch model)
0.3.2 definitie van QoL
QoL wordt gezien als een sensitizing concept:
Het is een concept met vage grenzen. Het is multidimensioneel, universeel, subjectief
en dynamisch
A. Multidimensionaal:
QoL wordt beïnvloed door zowel persoonlijke- als omgevingsfactoren, en die worden geëvalueerd a.d.h.v.
zowel objectieve als subjectieve factoren
8 domeinen van QoL, onderverdeeld in 3 factoren (Shalock en Verdugo)
binnen hulpverlening wordt zeer veel aandacht besteed aan deze factoren
indeling : intercultureel valide, ook toegepast in andere sectoren met andere doelgroepen
B. Universeel
Onafhankelijk van waar je de vraag gaat stellen gaan mensen dezelfde antwoorden geven, bovenstaande
domeinen zijn gemeenschappelijk voor elk van ons ongeacht cultuur, problematiek, geslacht en leeftijd, ze
zijn universeel
Echter: de waarde die iemand hecht aan deze domeinen kan verschillen (wel: een aantal primaire doelen:
voedsel, sociaal contact…. )
C. Subjectief
Persoonlijke waarden, doelen en verwachtingen van iemand plus zijn of haar referentiekader bepalen samen
de QoL
D. Dynamisch
4