Organisatiekunde: kernpunten
H1: ontwerp van de organisatie: basisprincipes
Structuur van organisatie = manier waarop het werk in afzonderlijke taken is verdeeld en de
wijze waarop deze taken worden gecoördineerd
Span of control = aantal ondergeschikten van 1 superieur, grootte van eenheid
Henri Fayol, Frederik Taylor, Max Weber
5 coördinatiemechanismen
Onderlinge aanpassing = werk wordt gecoördineerd door informele communicatie en
aanpassing aan elkaar
Direct toezicht = alle belangrijke beslissingen worden centraal genomen bij 1 persoon die
verantwoordelijk is voor het werk van anderen, instructies geeft, en uitvoering van
werkzaamheden bewaakt
Standaardisatie = van tevoren vastgestelde normen
Standaardisatie van werkprocessen = inhoud van het werk is vooraf gespecifieerd
Standaardisatie van output = resultaten van het werk zijn vooraf gespecifieerd
Standaardisatie van vaardigheden en kennis = specifieke training die vereist is voor de
uitvoering van het werk
5 onderdelen van de organisatie
Uitvoerende kern = operators die het basiswerk doen dat direct te maken heeft met de
productie van G&D standaardisatie verst doorgevoerd
Middenkader = gezagslijn tussen de uitvoerende kern en de strategische top direct
toezicht
Technostructuur = analisten (en bijhorend administratief personeel) dat het uitvoerende
werk standaardiseren
Ondersteunende diensten = eenheden met eigen specialisatie die indirecte diensten buiten
het kader van het uitvoerende werk verlenen aan de organisatie
Strategische top = functionarissen die algehele verantwoordelijk voor de organisatie dragen
en alle andere topmanagers (en indirecte diensten aan topmanagers, Raad van Bestuur)
direct toezicht, relatie met omgeving, strategieontwikkeling
Staf = technostructuur en ondersteunende diensten
Lijn = managers in stroom van formeel gezag van strategische top naar de uitvoerende kern
Middenniveau = alle leden van de organisatie die niet tot strategische top of uitvoerende
kern behoren (managers van middenkader, analisten, ondersteunende diensten)
5 visies op functioneren van organisaties: systeem van formeel gezag, formeel van gereguleerde
stromen, systeem van informele communicatie, systeem van werkconstellaties, systeem van adhoc-
besluitvorming
1
, H2: individuele posities ontwerpen
Ontwerpparameters = basiscomponenten van organisatie, aan de hand waarvan organisaties
worden gestructureerd en geanalyseerd
o Taakspecialisatie, gedragsformalisatie, training en indoctrinatie, groepering van
eenheden, grootte van eenheden, plannings – en controlesystemen,
verbindingsmiddelen, verticale decentralisatie, horizontale decentralisatie
Professionele taken = complexe taken die horizontaal gespecialiseerd zijn maar niet verticaal
gespecialiseerd
Parameter 1: taakspecialisatie
Horizontaal = weinig/veelomvattendheid van werk aantal deeltaken
Horizontale taakspecialisatie = WN voeren telkens dezelfde gespecialiseerde deeltaak uit
Horizontale taakverruiming = WN heeft verschillende deeltaken uitbreiding van de
individuele taken met andere werkzaamheden op hetzelfde organisatieniveau
Verticaal = controle/zeggenschap over werk
Verticale taakspecialisatie = uitvoering van het werk wordt gescheiden van het zeggenschap
en de controle daarover WN weinig controle over taak en werkzaamheden zijn verdeeld
over meerdere organisatieniveaus
Verticale taakverruiming = WN krijgt buiten zijn taken ook taken van een hoger niveau
WN heeft meer taken en meer zeggenschap en controle over zijn werk (taakverrijking)
Parameter 2: gedragsformalisatie
Formalisatie van gedrag = wijze waarop de organisatie het gedrag van haar leden voorschrijft
en hun vrijheid van handelen bepaalt
o Door functiebeschrijvingen (functie wordt gespecificeerd)
o Door inrichting van werk (bv. checklists)
o Door regels en voorschriften (algemene specificaties bv. arbeidsreglement)
Bureaucratie = organisatie die taken primair door gedragsformalisatie coördineert gedrag
is van tevoren schriftelijk vastgelegd en voorspelbaar en dus gestandaardiseerd
o Permanente algemene regels, streng geordend hiërarchisch systeem
Organische structuur = structuur waarin standaardisatie in de organisatie ontbreekt
o Flexibelere regelingen, onderlinge aanpassing/direct toezicht
Parameter 3: training en indoctrinatie
Training = proces waarin WN voor het werk vereiste vaardigheden en kennis aangeleerd
worden
Indoctrinatie = proces waarin de WN zich de normen, waarden, vaste gedragspatronen van
de organisatie eigen maakt (socialisatie)
2
, H3: De superstructuur ontwerpen
Superstructuur = het groeperen van posities in eenheden en deze weer gaan groeperen in
clusters tot de laatste cluster (=hele organisatie) is bereikt en zo de hiërarchie ontstaat die
formeel gezag bepaald
Superstructuur invullen: taken benoemen taken combineren in posities met
specialisatie/formalisatie/training en indoctrinatie posities groeperen tot eenheden
beslissingsbevoegdheden toevoegen
Parameter 4: groepering van eenheden
4 effecten van groepering
o Gemeenschappelijk toezicht direct toezicht
o Gemeenschappelijke middelen
o Gemeenschappelijke prestatiemetingen standaardisatie van output
o Wederzijdse aanpassing onderlinge aanpassing
Intergroepcoördinatie (coördinatie binnen zelfde groep), intragroepcoördinatie (coördinatie
tussen verschillende groepen)
Basis voor groepering
Indeling naar kennis en vaardigheden Naar functie
- specialistische K&V - specialisatie, standaardisatie
Indeling naar werkproces en functie - schaalvoordelen, samenhang tussen
- processen/activiteiten die WN gebruiken, werkprocessen
technisch systeem, basisfunctie
Indeling naar tijd
Indeling naar output Naar markt
- G&D die gemaakt worden, productielijn - coördinatie tussen werkzaamheden/specialisaties
Indeling naar klant - onderlinge aanpassing, direct toezicht (minder
Indeling naar geografisch gebied formalisatie/standaardisatie)
Indelingscriteria
o Samenhang tussen uit te voeren werkzaamheden
3 soorten samenhang: Pooled (gemeenschappelijke voorzieningen, dezelfde
middelen), sequential (volgorde, sequentiële samenhang), reciprocal
(wederzijdse afhankelijkheid) Marktgerichte groepering
o Samenhang tussen werkprocessen
Specialisatie functionele groepering
o Samenhang qua werkomvang
Schaalvoordelen
o Sociale samenhang
Karakter – en persoonlijkheidskenmerken
Parameter 5: grootte van eenheden
Steil (veel kleine eenheden) ↔ breed (enkele grote eenheden)
Grotere eenheden standaardisatie, overeenkomstige taken, behoefte van WN aan
autonomie/zelfverwezenlijking, behoefte om vertekende informatiestroom te verminderen
Kleinere eenheden behoefte aan streng direct toezicht, behoefte aan onderlinge
aanpassing bij complexe/samenhangende taken, manager heeft meerdere taken, leden
overleggen vaak of vragen vaak advies
3