Communicatieve ontwikkeling (handboek)
Hoofdstuk 3: De prelinguale periode: het eerste
levensjaar
1. Aangeboren taalvermogen
o De taalaanleg
o Wat het kind meekrijgt bij de geboorte
o Cruciaal! Maar op zich onvoldoende om tot goede
taalontwikkeling te komen daarvoor aangepast
taalaanbod nodig
o Pijl in 1 richting: aangeboren taalvermogen is
individueel verschillend en beïnvloedt de
taalontwikkeling
2. Aangepast taalaanbod
o Wat de omgeving aanbiedt
o Voorbeeld: voorlezen
o Pijl in 2 richtingen: wederzijdse beïnvloeding bv: gezin waarin veel voorgelezen
wordt + kwaliteitsvolle taal aangeboden wordt grotere kans op goede
taalontwikkeling cf weinig aanbod
Er is steeds wederzijdse beïnvloeding
Kind met goede taalontwikkeling zal veel taalaanbod vragen bv vragen (wat, waarom,
…) stellen, betekenissen van woorden vragen, … wat op zijn beurt weer leidt tot sterkere
taalontwikkeling en vice versa met zwakke taalontwikkeling
3.1 Wat gebeurt er in de prelinguale periode?
Pre – linguaal = voor – talig
Periode van geboorte tot 12 maanden
Kind ‘spreekt’ nog niet
o Kind gebruik nog geen klankgroepen – conventionele taaltekens
Basis voor taal en communicatie
o Taal = linguïstische kenmerken; communicatie is breder dan taal alleen
Interactie met omgeving van belang!
3.1.1 Van taal naar communicatie
Menselijke communicatie
= Het uitwisselen van signalen tussen minstens 2 personen, dan zal het duidelik zijn dat
zij al aanvangt voor de geboorte en vanaf de geboorte volop uitgebreid wordt.
Communicatie: baby maakt kreun en zuchtgeluidjes, zonder concrete betekenis
Taal
= Signalen krijgen de vorm van symbolen, symbolen waaraan binnen een bepaalde
taalgemeenschap een betekenis is verbonden.
Taal = baby maakt geluidjes, mama reageert op de geluidjes door boven het
wiegje te hangen met een glimlach, vanaf mama uit het gezichtsveld verdwijnt,
maakt baby terug dezelfde geluidjes (=interactie)
Relatie tussen symbool & betekenis = arbitrair (=willekeurig)
Voorbeeld: stoel, chaise, chair
Verschillende symbolen - zelfde betekenis
Voorbeeld: een tafel (Nederlands), ein tafel (een schoolbord: Duits)
Zelfde symbool (tafel) - verschillende betekenis
Rol van de taalgemeenschap = belangrijk binnen symbolisch taalgebruik
Signalen staan (vaak) los van de taal
1
,Pierce: plaatst tussen signalen en symbolen nog iconen
Iconen
= Verwijzen op een beeldende manier naar de betekenis.
o Iconen in gesproken taal zijn schaars
Onomatopeeën
= Klanknabootsing.
Opstapje naar het (abstracte) symbool
3.1.2 Verschillende aspecten, verschillende periodisering
TAALDOMEIN LINGUÏSTISCH TAALMODALITEIT
NIVEAU
Taalinhoud Semantiek Begrip en productie van woorden en
woordbetekenissen
Lexicon Begrip, oproepen en productie van woorden
Taalvorm Fonologie Spraakpatronen herkennen en produceren
Morfologie Vervoegingen en verbuigingen herkennen,
begrijpen en produceren
Syntaxis Zinsbouw herkennen, begrijpen en produceren
Taalgebruik Pragmatiek Verbale en non-verbale
communicatievaardigheden benutten in
interactie met anderen
Verschillende aspecten met elkaar in verbinding
Voorbeeld: terwijl een kind leert kruipen (= motorisch), zien we eerste brabbels (=taal)
verschijnen, kind zal kruipen (=motorisch) om wereld rondom zich te leren kennen
(=psychosociaal)
3 biologische ontwikkelingsprincipes van taalverwerving
a) Elk ontwikkelend organisme evolueert naar grotere differentiatie
b) Elk niveau van differentiatie bouwt verder op het vorige niveau
c) Ondanks individuele kwantitatieve verschillen blijft de sequentie steeds dezelfde
In dit boek: binnen vroeglinguale periode 4 fasen (Schaerlaekens, 2016)
2
,3.2 Huilen/schreien en vroege luisterontwikkeling (geboorte – 6 weken)
Huilen/schreien: opvallendste vocale productie
Luisterontwikkeling: minder opvallend wordt reeds vóór de geboorte ingezet
interactieve ontwikkeling: interactie tussen ouder en kind
3.2.1 Prenatale en vroege luisterontwikkeling
Voor de geboorte
Reageren op sterke geluidsprikkels
Ook lage frequenties waarnemen en onderscheiden
Kind hoort ook somato-sounds
= Geluiden binnen het lichaam van de moeder.
Na geboorte
Geluiden interactief patroon
Voorkeur voor stemmen, minder voor geluiden
Verschillen in spraakgeluiden waarnemen
2 talen onderscheiden indien beide gesproken zijn tijdens zwangerschap
Baby hoort naar de geboorte, maar luistert hij ook?
3.2.2 De eerste vocale productie en de interactieve ontwikkeling
Huilen = belangrijk communicatiesignaal voor ouders
‘huiltypes’ herkennen?
Intersubjectieve betrokkenheid: wederzijds aanpassen ts baby en ouder (wenen –
troosten)
Ouder en kind in interactie via taal en geluid
o Interactie in nauwe fysieke nabijheid van elkaar
Bv. voeden, verzorgen, vasthouden
Multisensoriële dialoog
Bv. beurtwisseling tijdens voeden, verzorgen
FASE LEEFTIJ KENMERKEN VOORBEELDEN
D
Reflexief 0-2m Geboorteschreeuw, eieieieie, aaaaaaa
vegetatieve geluiden, krachtig en nasaal
wenen, onlustgeluidjes, signaal: stem en
vooral lage frequenties ademing zijn mogelijk
3.3 Vocaliseren (gemiddeld van 6 weken – 4 maanden)
Kind wordt veelzijdiger in motorische en sociale ontwikkeling
Bv. sociale glimlach
3.3.1 De verdere luisterontwikkeling
Luisteren = selectief, voorkeur = spraakgeluid
Hoe reactie onderzoeken?
o Audiometrie: reactiepatroon registreren van systematische reflexen (reflexen
bij geluidstimuli)
Bv. oogknipperen, reacties hartslag
Zuigreflexmethode: luistercapaciteiten vlak na geboorte aanwezig meten
3
, Zuigreflexmethode (Eimas, 1971)
= Onderzoekt of baby’s verschil horen tussen fonemen, woorden en zinnen.
Fopspeen registreert veranderingen in zuigkracht
Nieuwe geluiden = heftig zuigen = Sucking paradigma
Resultaten zuigreflexmethode (Eimas, 1971)
2m: discriminatie van klinkers, klinkers in éénlettergrepige woorden van elkaar
onderscheiden
Bv. pip – pop – pap
2m: klinkers door verschillende personen herkennen als dezelfde klinker
2m: lettergrepen waarnemen als 1 geheel, geen verzameling losse klanken
4m: discriminatie ts SH en SL van plofklanken
Bv. pa - ba
Hoe ordenen kinderen het gevarieerde aanbod aan geluid en taal?
• Dagelijkse taalaanbod maakt receptieve taalverwerving gemakkelijker
• Warme emotionele klimaat = belangrijke voorwaarde
• Teveel betekenisloos geluid vertraagt de luisterontwikkeling
3.3.2 Evolutie in de interactie
Verrijking in interactiepatroon: expansieve ontwikkeling in visuele waarneming
2m: met ogen volgen wat ze zien, blik fixeren of ‘kiezen’ of ze naar iets willen
kijken of niet
Voorkeur voor bewegende gezichten
Vermogen tot visuele fixatie omgeving ontdekken + reageren op het
herkenbare dingen met een glimlach
Gezicht van mama of papa zoeken ouders reageren sociale glimlach
Communicatieve interactie is ingezet – dynamische communicatie en wederzijdse
imitatie komt op gang
Bv. oogcontact, mimiek, gebaren, aanraken, via reuk en smaak
Bij de communicatieve interactie gaat ouder spreken taalaanbod nadrukkelijk
aanwezig
Taalaanbodaanvoer vergroot want baby is meer wakker
Taalaanbod heeft aantal melodische kenmerken taalaanbod: klemtoon, intonatie,
mimiek, herhalingen – kind kan de mama horen en observeren
3.3.3 Evolutie in vocale productie
Van huilen/schreien (dooft uit) naar eigen vocale productie onder invloed van
anatomisch-fysiologische wijzigingen
Steeds vaker ontspannen wakker liggen + ontspannen mondstanden
Bv. tevreden wakker liggen na voeding + geluidjes maken (korte open klinkers)
Primitief vocalisme
Spontaan vocaliseren bij alert inactivity
o Alert inactivity: wakkere toestand, maar wordt even niet beziggehouden
Vocaliseren: ouders moedigen aan schijnbare protoconversaties
Dialoogstructuur wordt bepaald door moeder = eerste vorm van beurtgeven en –
nemen
Interesse in menselijke stem zorgt ervoor dat baby zwijgt als mama praat
Cooing
= Vocalisaties gecombineerd met lachen welbehagen- of comfortgeluiden.
FASE LEEFTIJD KENMERKEN VOORBEELDEN
Fonatie- 1-4m klinkerachtige geluiden a-a-a, eu-eu-eu, u-u-u-
controle (80% en geleidelijk minder uh, eh-eheh
nasaal), consonantachtige (glottisslagen; m of sj,
4