Methodisch handelen
1. Cliëntgerichte logopedie en audiologie
Biomedisch model
In een biomedisch denkmodel bepaalt in de eerste plaats de statistische norm wat normaal en
afwijkend is. Wat buiten die grenzen valt is afwijkend. Hulpverlening vanuit een strikt biomedisch
model biedt de patiënt weinig mogelijkheden om zelf de regie te voeren over de aanpak van zijn
moeilijkheden.
Het sociale model
Een stoornisgericht, biomedisch model heeft dus een aantal tekortkomingen en als reactie hierop
kwam een sociaal model opgang. In het sociale model is de mate waarin iemand een aandoening
als een probleem ervaart niet zozeer toe te schrijven aan eigenschappen van de persoon in
kwestie, het probleem wordt gecreëerd door de samenleving. Die is volgens dit model niet
aangepast en onvoldoende flexibel en dit is het gevolg van een aantal attitudes en eigenschappen.
Belemmert een of andere aandoening iemands leven, dan is dat in de eerst plaats een
maatschappelijk probleem.
De moeilijkheden volgen vrijwel uitsluitend uit het verlies of de beperking van iemands kansen tot
gelijkwaardige deelname aan het normale gemeenschapsleven. Beperkingen en
participatieproblemen worden in dit model dus beschouwd als onvolkomenheden in de sociale
organisatie. Het zijn cultureel bepaalde, sociale en economische constructies. Omdat er niets mis
is met mensen met een beperking, hoeft er vanuit dit denkkader bij hen ook niets hersteld te
worden. Vanuit het sociale model kunnen mensen met een beperking dus beter vechten voor
maatschappelijke veranderingen bv meer plaats in trams voor mensen met rolstoelen.
Het sociale model benadrukt sterk de rechten van elk individu —> samenleving moet zich aan hen
aanpassen. En ook therapie is binnen een sociaal denkmodel in de eerste plaats gericht op het
sensibiliseren van of het aanbrengen van veranderingen in de omgeving.
Het sociale model heeft een grote impact gehad op het biomedische model, bijvoorbeeld in de
wijze waarop zorgversrekkers verwijzen naar aandoeningen en mensen met aandoeningen. Nu
spreken we over mensen met een fysieke of verstandelijke beperking (en niet langer over
gehandicapten), personen die zwaar slechthorend zijn (en niet doven), ….
Biopsychosociaal model
= biomedische en sociaal model samen. Het biosychosociaal model bepaalt de ontwikkeling van
een bepaalde stoornis. Het ontstaan heeft vaak te maken met meerdere componenten zoals het
medische en het sociale (combinatie van nature en nurture). De oorzaak ligt bijna nooit bij één
bepaalde component.
Medisch:
- Nature
- Dualisme: lichaam - geest
- stoornissen
- beperkingen
- …
Sociaal:
- nurture
- samenleving
- onvoldoende accommodatie
- minder kansen
- …
,Het is niet mogelijk om voor een stoornis een standaardbehandeling te kiezen en die vervolgens bij
verschillende cliënten op exact dezelfde wijze uit te voeren. Cliënten verschillen in de mate waarin
ze hun communicatiestoornis als een probleem ervaren. Ze verschillen in de vaardigheid waarmee
ze met die stoornis omgaan.
Het ICF-model
= international classificatie of functionering, disability and health —> model dat internationaal
gebruikt wordt. = Meest gehanteerde, concrete werkmodel van ziekte en gezondheid, het biedt een
basis.
Het is een classificatie voor het beschrijven van het functioneren van mensen inclusief factoren die
op dat functioneren van invloed zijn.
Het ICF-model is een multifactorieel model: meerdere factoren bepalen iemands gezondheid of
het ontstaan, het verloop van een ziekte of stoornis. Het is ook een holistisch model, omdat het het
menselijke functioneren beschrijft vanuit zoveel mogelijk invalshoeken, als een aantal op elkaar
inwerkende componenten die het geheel vormen. Net door de invloed van die veelheid aan
factoren kunnen mensen met eenzelfde aandoening toch totaal verschillend functioneren.
Bovendien ligt de klemtoon niet langer alleen op de oorzaken van gezondheidsproblemen, maar
ook op de gevolgen van aandoeningen op het menselijk functioneren en de levenskwaliteit.
,Doel ICF: heel breed kijken en niet focussen op 1 enkel aspect. Het is een gemeenschappelijke
taal (universeel).
Het is erg belangrijk om ook naar de positieve kenmerken/sterktes te kijken van een individu.
De externe factoren kunnen de stoornis zowel bevorderen als belemmeren. Bv familie kan je
helpen en steunen bij de therapie.
Drie componenten van eerste facet van factoren:
- anatomische eigenschappen en functies: Vertoont iemand afwijkingen in of verlies van
functies of anatomische eigenschappen, dan wordt hiernaar verwezen onder de term
stoornissen
- iemands handelen of de activiteiten: Het menselijk functioneren bestaat in het ICF-model uit
drie componenten: vormen de onderdelen van iemands handelen. Het gaat om de uitvoering
van een taak of een actie, en dus om handelingen waarvoor iemand de intacte anatomische
eigenschappen en functies doelgericht moet aanwenden
- participatie in de samenleving: verwijst naar iemands deelname aan het sociaal-
maatschappelijk leven in de verschillende rollen die hij/zij daarin vervult (bijv. als moeder,
dochter, echtgenote, …) Naar de moeilijkheden die iemand ondervindt met deze interacties
wordt verwezen onder de term participatieproblemen.
Het tweede facet bevat factoren die op dat functioneren een sterke invloed kunnen uitoefenen,
zoals externe (de sociale en fysieke omgeving waarin iemand leeft en werkt) en persoonlijke
factoren (geslacht, leeftijd, opleidingsniveau,…).
Communicatie is dyadisch: handelingen/taken nodig, veronderstelt een interactie tussen twee
personen, en dan gaat het automatisch over een vorm van communicatie
Het biomedische en het sociale model van stoornissen en hulpverlening
Sommige zorgverstrekkers richten de aandacht in de eerste plaats op de onderliggende,
aangeboren of verworven lichamelijke aandoeningen en bijhorende stoornissen (nature). Artsen
zijn hiervan een goed voorbeeld.
Andere zorgverstrekkers gaan in de probleemstelling vooral op zoek naar de rol van leren,
ontwikkeling en opvoeding (nurture): ze richten de aandacht vooral op hoe de hulpvrager en zijn
omgeving reageren op de stoornis en hoe ze ermee omgaan. Ze zoeken de oplossingen vooral in
methoden waarmee ze de hulpvrager kunnen aanleren zélf het hoofd te bieden aan de lichamelijke
beperkingen, en in methoden waarmee de directe leefomgeving kan worden geoptimaliseerd.
Twee methoden:
- methodieken waarmee de hulpvrager een zo breed mogelijke waaier van inzichten, attitudes en
concrete vaardigheden ontwikkelt waarmee hij of zij optimaal kan functioneren en participeren
- methoden waarmee belangrijke personen uit de leefwereld van de hulpvrager helpende
inzichten, attitudes en vaardigheden verwerven of waarmee de fysieke leef- en werkomgeving
van de hulpvrager ten goede worden aangepast
, Client centraal
= cliënt wordt actieve deelnemer in de eigen zorg.
Zorgverstrekkergerichte zorg naar cliëntgerichte zorg:
- ZVG: de artsen en therapeuten nemen de leiding in de meeste beslissingen over de zorg voor
een bepaalde ‘patiënt’. Meeste patiënten/artsen missen zelf nog de attitude om meer
cliëntgericht te werk te gaan
- Cliëntgerichte: biopsychosociale benadering/attitude die erop gericht is zorg te verstrekken die
respectvol, geïndividualiseerd en empowerend is. Ze impliceert de individuele participatie van de
cliënt en is gebouwd op een relatie van wederzijds vertrouwen, sensitiviteit, empathie en
gedeelde kennis
Basiskenmerken cliëntgerichte zorg:
1. Biopsychosociaal perspectief: vanuit een holistische kijk op ziekte/stoornissen die kijkt naar
de biomedische, sociale én psychologische factoren
—> Focus op: moeilijkheden en beperkingen + mogelijkheden en sterktes
2. Cliënt is een mens: belang voor de impact en de persoonlijke betekenis die de ziekte of
stoornis heeft voor het unieke individu
—> Focus op: waarden en noden van gehele persoon (emotionele noden, motivaties,
specifieke leefwereld).
—> Person-centered care: persoon met ziekte/stoornis is meer dan een patiënt/cliënt
3. Gedeelde bevoegdheid en verantwoordelijkheid:
‣ Informatie-uitwisseling: door grote cliëntbetrokkenheid heeft de cliënt toegang nodig tot
alle informatie om zelf de beslissingen te kunnen nemen
—>Informatie = onbevooroordeeld, volledig, op maat, begrijpelijk voor de cliënt/omgeving en
afgestemd op de noden van het moment
—> Therapeut moet cruciale informatie weten over de cliënt om te voldoen aan de noden/
waarvan van hem/haar
‣ Gezamenlijke besluitvorming: beslissen samen over de doelstellingen en de invulling van
het assessment en behandeling
—> Behandelkeuze wordt gemaakt op basis van hoe cliënten zelf de risico’s en voordelen
van bepaalde behandelopties inschatten
—> Gezamenlijk en echt overleg is de belangrijkste indicator van cliëntgerichte zorg
4. Goede therapeut-cliëntrelatie: Heeft een invloed op de mate waarin de cliënt zich
emotioneel ondersteund weet, zelf inzicht verwerft, op therapeut kan vertrouwen.
5. Zorgverstrekker als persoon: persoonlijke eigenschappen en subjectiviteit een invloed
hebben op de wijze waarop hij behandelt en dus op het behandeleffect
Evidence-based handelen: de ingesteldheid om alle therapeutische beslissingen die voor een
specifieke cliënt worden genomen te baseren op wetenschappelijk bewijsmateriaal
—> Vereist van de zorgverstrekker dat hij in wetenschappelijk bewijsmateriaal zoekt naar
informatie die resulteert in therapeutische keuzes die zo nauw mogelijk aansluiten bij precies de
noden, wensen, voorkeuren van de cliënt.