ORTHOPEDAGOGIEK:
LEERSTOORNISSEN
LES 1 – INLEIDING
DOCUMENTAIRE UGENT: ‘STUDEREN MET DYSLEXIE’
Wat is dyslexie?
Rode draad: studenten vertellen hoe de dyslexie een rol heeft gespeeld in hun leven en tot waar
ze nu geraakt zijn
Selectieve groep die aan bod komt: mensen die erin geslaagd zijn tot aan hoger onderwijs te
geraken (positieve verhalen)
LEERPROBLEEM VS. LEERSTOORNIS
LEERPROBLEMEN
Omschrijving
» Problemen die personen ondervinden bij het leren van cognitieve schoolse vaardigheden
» Dit is al een versmalling van wat mensen verstaan onder ‘leren’ (je kan bv. ook
leren autorijden, fietsen,…)
➢ Lezen
➢ Spellen
➢ Rekenen
» ADHD, dyspraxie, dysfasie, … zijn dus geen leerproblemen/-stoornissen
➢ Dyspraxie = motorische stoornis, kan zich uiten in bv. onregelmatig schrijven
➢ Dysfasie = taalontwikkelingsstoornis, te maken met spreken
Waar komen de moeilijkheden vandaan? Hoe komt het dat iemand
het moeilijk heeft met basis cognitieve vaardigheden?
Leren komt altijd tot stand in interactie tussen omgeving en
individu
» Omgeving stimuleert om bepaalde dingen te leren
en zo leer je je zo goed mogelijk
aanpassen/afstemmen aan de omgeving waarin je
leeft
Probleem: mismatch tussen wat omgeving vraagt en wat je
zelf als vaardigheden ontwikkelt
Kijken waar de mismatch vandaan komt!
1. OMGEVING BIEDT TEKORTEN VOOR HET LEREN OF DE EISEN ZIJN TE HOOG
» Brede leeromgeving = het milieu (thuismilieu, sociale milieu) waarbinnen een individu
zich begeeft
➢ Thuismilieu kan verschillen afhankelijk van welke stimulansen worden geboden
➢ bv. kind dat op de vlucht is, leert op een totaal andere manier andere
“leerkansen”
1
, » Enge leeromgeving = omgeving waar leren actief en expliciet gestimuleerd wordt (bv.
school)
» Zelfs in enge leeromgeving en met de eindtermen is veel variatie mogelijk
➢ bv. een kind in een methodeschool leert op een andere manier of leert andere
dingen dan een kind in een klassiek schoolsysteem
➢ bv. leerkracht is langdurig afwezig in 1e leerjaar: dit zal ongetwijfeld impact
hebben op het leertraject (+ verschillend per individu: kan voor sommigen een
echt probleem vormen of aanzet zijn voor leerachterstand)
➢ bv. een kind dat gepest wordt en continu alert en gespannen is: door de
omgeving gaat het kind minder aandachtig zijn voor de leerstof die wordt
aangeboden
2. INDIVIDU: FACTOREN IN HET ZELF
» Algemene mogelijkheden en beperkingen = kenmerken van een kind die op vele vormen
van leren een impact hebben
➢ bv. intelligentie: vele vormen van leren zullen moeilijker verlopen met een lager
IQ
➢ bv. kind met sensorisch probleem dat nog niet ontdekt of tijdelijk is: zou kunnen
leiden tot verminderd leren (bv. gehoorverlies, veel oorontstekingen,…)
» Specifieke mogelijkheden en beperkingen = hele specifieke cognitieve vaardigheden die
tot specifieke leerproblemen leiden
➢ bv. kinderen die problemen hebben met fonologische verwerking: problemen
met lezen of spellen
➢ bv. problemen met ‘number sense’ (getalgevoeligheid): ontwikkelen mogelijks
dyscalculie later
Primaire leerproblemen of leerstoornissen: enkel te maken met specifieke beperkingen ↔ secundaire
leerproblemen
ZONE VAN NAASTE ONTWIKKELING – VYGOTSKY
Niet enkel naar het individu kijken!
» Het aanbod en de omgeving moeten mee in beeld gebracht worden (zowel huidige
omgeving als geschiedenis van omgeving/aanbod)
Enge leeromgeving: klas, school, leerkracht, gebruikte methode
Brede leeromgeving: thuismilieu
Algemene mogelijkheden en beperkingen
» Gezichtsvermogen helpt bij heel veel vormen van leren
» Intelligentie helpt bij vele vormen van leren
Specifieke mogelijkheden en beperkingen
» Fonologische vaardigheden, werkgeheugen, getalbegrip,…
Leerstoornis = leerproblemen die specifieke oorzaak hebben gelegen binnen het individu
Primair en secundair is geen indicatie van belang of ernst!!
2
,CRITERIA TER DEFINITIE VAN LEERSTOORNIS
Klassieke benadering:
» Discrepantiecriterium (eventueel in combinatie)
» Vormde lange tijd de kern van hoe men een leerstoornis definieerde
➢ Mogelijks sprake van een leerstoornis wanneer hun potentieel hoger ligt dan de
schoolse prestaties die ze laten zien in toetsen en examens
➢ Lang gebruikt: manier waarop de groep van leerstoornissen werd
geïdentificeerd (leerkrachten zagen veel potentieel, maar het kwam niet tot
uiting)
➢ Potentieel > actueel succes / onverwacht onderpresteren
➢ Potentieel schoolsucces? / onverwacht onderpresteren?
▪ Intelligentie
➢ Binnen de diagnostiek ging men hun potentieel schoolsucces meten a.d.h.v.
intelligentie en hun onverwacht onderpresteren a.d.h.v. schoolse prestaties →
niet correct!
➢ Achterliggende gedachte: a.d.h.v. intelligentie veel verwachtingen maar kwamen
niet tot uiting
DISCREPANTIE EN INTELLIGENTIE
Scores moet je kunnen vergelijken: 2 verschillende meetinstrumenten (a.d.h.v. z-scores op dezelfde schaal
zetten op de normaalverdeling)
Verschil tussen de z-scores van de schoolvorderingentoets en de intelligentietest
» bv. IQ = 120 (z=1,3) en leestest SS 7 (z=-1)
» Aanvaarde minimale discrepanties: , SD’s
Blauwe pijltjes zijn het verschil dat we opmerken tussen beide scores
Beslissen wat een groot verschil is! Kijken naar de mate waarin de twee vaardigheden met elkaar
samenhangen
Als we weten/verwachten dat twee vaardigheden samenhangen (hoge correlatie tussen de
vaardigheden), kunnen we nagaan wanneer een bepaalde prestatie onverwacht is
Iets weten over de correlatie tussen het actuele en onverwachte schoolsucces
Links: hoge correlaties (boven: positief; onder: negatief)
In realiteit vaak eerder zoals de middelste: gematigde
positieve/negatieve samenhang
Rechts: geen samenhang tussen vaardigheden
3
, Regressie: verschil tussen de ‘voorspelde’ score op de schoolvorderingentoets (op basis van IQ)
en de reële score
» ^SVT = a + b*IQ
» Aanvaarde minimale discrepanties: , SD’s
Correlaties zijn niet zo hoog als we denken
Verschilt per maat van schools functioneren, bv. iets betere samenhang met wiskunde maar nog
steeds niet hoog
Maximale correlatie rond 0,5
25% van verschillen in schools functioneren zijn toe te wijten aan intelligentie
» Veel naast intelligentie dat van invloed is
Verschil moet al vrij groot zijn om van onverwachte prestatie te spreken bij zo’n lage correlatie
(1) Intelligentie is een vrij statisch gegeven: je wordt ermee geboren en als de omgeving niet de
depriverend is, blijft het potentieel redelijk stabiel
(2) Schools leren daarentegen hangt samen met het schoolse aanbod (bv. gemiddelde prestaties
zullen verschillen naargelang de soort school) → veel dynamischer, afhankelijk van stimulansen
die je krijgt en neemt
(3) Per instrument verschillen de correlaties ook! Geen grote databank waarin alle correlaties zitten
voor elke leeftijd: soms kennen we niet de juiste correlatie om te weten hoe groot de discrepantie
moet zijn!
Klassieke benadering:
» Discrepantiecriterium (eventueel in combinatie)
➢ Potentieel > actueel succes / onverwacht onderpresteren
➢ Potentieel schoolsucces? / onverwacht onderpresteren?
▪ Intelligentie
→ regressievergelijking
❖ kritiek: IQ = statische maat / leren = dynamisch
❖ kritiek: te hoge psychometrische eisen (r gekend?)
❖ kritiek: lage correlatie SV * IQ (max. 50 → 25% verklaarde
variantie, lager naarmate ouder)
❖ (kritiek: als enkelvoudig criterium onvoldoende)
→ Discrepantiecriterium werd verlaten/wordt niet meer gebruikt!
Nieuwe benadering:
» Combinatie van drie criteria
➢ Achterstandscriterium
➢ Hardnekkigheidscriterium
➢ Exclusiviteitscriterium
Als aan deze 3 voldaan is, hebben we voldoende informatie in handen om te beslissen dat er sprake is van
een leerstoornis
4