Samenvatting pathologie sem1
H1: Algemene begrippen
Anatomie = de kennis van de normale bouw
Fysiologie = de kennis van het normaal functioneren
Ziekte = de verstoring van het functionele evenwicht (≃ homeostase: het constant blijven van de
interne omstandigheden. Het zorgt ervoor dat temp, pH, bloedvolume en vochtgehalte binnen
bepaalde waarden blijven.) dat gepaard gaat met abnormale veranderingen van functies en
structuren.
Pathologie = de leer van de ziekten in het algemeen.
Pathofysiologie = de leer van de fysiologische processen die tot ziekten leiden.
Asymptomatisch = een ziekte waarbij de symptomen niet waarneembaar zijn.
Het diagnostisch onderzoek/diagnostiek = een toepassing van wetenschappelijke en klinische
methoden om een diagnose te stellen. Dit wordt door de arts uitgevoerd en is gebasseerd op:
Anamnese en lichamelijk onderzoek
= Ondervragen van symptomen, de voorgeschiedenis en een familieanamnese om
erfelijkheid op te sporen.
Eventueel aanvullend onderzoek
= Urine- en/of bloedonderzoek, elektrocardiografie, röntgenonderzoek, biopt (het afnemen
van een klein stukje weefsel voor microscopisch onderzoek.)
CT-scan (computer tomografie) = radiologisch onderzoek met röntgenstralen, de scan stuurt deze
stralen uit en meet hoeveel weefsel of bot er vandoor gelaten werd. Het maakt een dwarsdoorsnede
van het lichaam en brengt het in 3D beeld.
MRI-scan (magnetic resonance imaging) = deze scan gebruikt sterke magneetvelden en radiogolven
om weefsels te onderzoeken, het zijn ook dwarsdoorsneden van het lichaam.
Prognose = een uitspraak over het verwachte beloop en uitkomst van iemands ziekte.
Acute ziekte = ontstaat plotseling en duurt kort, vb.: verkoudheid.
Chronische ziekte = begint langzaam en is minder heftig, vb.: cardiovasculaire ziekten.
Remissie = de periode waarin symptomen verminderen maar dit is geen genezing!
Exacerbatie = de periode waarin symptomen in alle hevigheid terugkeren.
Recidief = wanneer een ziekte na herstel terugkeert, vb.: bij kanker.
Etiologie = de leer van de ziekteoorzaken.
Pathogenese = het ontstaansmechanisme van een ziekte, de wijze waarop de oorzaak lijdt tot de
anatomische en fysiologische veranderingen die tot de ziekte lijden.
Idiopathische ziekte = een ziekte waarvan de oorzaak niet gekend is, vb.: hypertensie.
Complicatie = een aandoening die bij een reeds bestaande ziekte optreedt en de situatie erger
maakt.
Dit zijn de belangrijkste oorzaken van ziekten die wel gekend zijn:
- Erfelijkheid: een afwijking in de genen
- Aangeboren (congenitaal): al aanwezig van bij de geboorte
- Degeneratie: structuur of werking van weefsel gaat achteruit, vb.: bij alzheimer
- Onsteking, auto-immuniteit of allergie: bij een auto-immuunziekte valt het lichaam zichzelf
aan en maakt het antostoffen tegen de eigen cellen aan.
- Neoplasmata: kankers
- Traumatisch: een letsel met een verloop door een beschadiging, kan psychisch zijn
- Voedingsgerelateerd
1
,Er zijn ook verschillende risicofactoren van een ziekte en die kunnen we in twee opdelen:
1) Endogene risicofactoren = genetisch bepaald
2) Exogene risicofactoren = omgevingsfactoren, deze worden nog eens onderverdeeld:
Chemische risicofactoren: erosieve stoffen, kan leiden tot branderosie
Fysische risicofactoren: geluid of straling
Biologische risicofactoren: virussen
Voeding
Stress
Risicofacoren = factoren die de kans op een bepaalde aandoening vergroten.
De belangrijkste risicofactoren bij een aandoening zijn roken, een tekort aan
lichaamsbeweging, slechte voeding en een overmatig alcoholgebruik!
De behandeling van een ziekte = het geheel aan maatregelen dat gericht is op herstel, het
voorkomen van complicaties of een verlichting van symptomen. Het wordt opgesteld door de arts en
is afhankelijk van de diagnose, kenmerken en wensen van de patiënt en de behandeldoelen die de
arts voor ogen heeft.
↳ Curatieve behandeling = gericht op genezing
↳ Palliatieve behandeling = gericht op de verlichting van symptomen
↳ Causale behandeling = hierbij wordt de oorzaak van de ziekte aangepakt
↳ Symptomatische behandeling = dit is een bestrijding van de symptomen, vb.: vekoudheid of griep
↳ Substitutiebehandeling = de toediening van lichaamseigen stoffen of extra voedingsstoffen
waaraan het lichaam tekort heeft
H2: Cardiologie
Het diagnostisch onderzoek
Auscultatie = het luisteren met een stethoscoop, hierbij kunnen de volgende afwijkingen gehoord
worden:
- Doffe harttonen bij myocardinfarct (=hartinfarct)
- Hartgeruis bij pericarditis (=longontsteking)
- Ritmestoornissen bij myocarditis (=ontsteking hartspier) en hartinfarct
- Droge reutels bij tracheobronchitis (= ontsteking van luchtpijp en luchtpijpvertakkingen)
- Vochtige reutels bij pneunomie (= longontsteking) of linkerhartdecompensatie
(=linkerhartfalen)
- Gedempt ademgeruis bij pneunomie of pleuravocht (= een hoeveelheid vocht die zich
ophoopt in de borstholte, de ruimte rondom de longen, de pleurale ruimte genoemd.
Elektrocardiogram (ECG) = opname van de elektrische activiteit van het hart, dit wordt gebruikt bij
coronaire hartziekten (myocardinfarct), klepafwijkingen, aangeboren hartafwijkingen en
hartritmestoornissen (atriumfibrilleren en atrioventriculair block). Het meet de verandering in
potentiaalverschil tussen 2 elektroden op het lichaam.
Er zijn drie componenten bij het electrocardiogram:
1) P-golf: depolarisatie/samentrekken van de atria
2) QRS-complex: depolarisatie/samentrekken van de ventrikels
3) T-golf: repolarisatie/ontspannen van de ventrikels
2
,Echocardiografie = een niet invasief/schadelijk onderzoek met hoogfrequente geluidsgolven, zorgt
voor het in beeld brengen van bewegingen van hartkleppen; atria en ventrikels gedurende de
hartcyclus.
Echo-doppleronderzoek/duplexonderzoek = een combinatie van de echocardiografie en een
kleurendoppler, het zorgt voor het opsporen van kleptenose of insufficiëntie (waarbij de klep
onvoldoende sluit). Via geluidsgolven wordt de bloeddoorstroming gemeten, het apparaat zet de
geluidsgolven om in beeld om de bloedvaten en de bloeddoorstroming te beoordelen.
Hartkatheterisatie = hierbij wordt er een katheter via een bloedvat naar het hart gebracht, het wordt
gebruikt voor de bepaling van het zuurstofgehalte, de druk in de bloedvaten en verschillende
ruimten van het hart te bepalen en het is voor de opsporing van klepafwijkingen, aandoeningen van
coronairen en een verstoorde pompfunctie.
Coronaire CT-angiografie = een relatief nieuwe, niet invasieve/schadelijke CT-scan. Het is een CT-
onderzoek (computertomografie) waarbij cardiologen het hart of een deel ervan in beeld brengen op
de computer om vernauwingen van de kransslagaders op te sporen. Het onderzoek gebeurt met
behulp van contrastvloeistof en röntgenstralen op de dienst radiologie. De CT-scanner maakt
computeropnamen van de kransslagaders, de omgevende structuren, de hartkleppen en de
hartspier.
Angiocardiografie = een injectie van contrastvloeistof in het vaatstelsel waarvan röngenfoto’s wordt
genomen om afwijkingen van het hart en de grote vaten op te sporen.
Coroaire angiografie/coronarografie = een injectie van contrastvloeistof in de coronairen waarbij
een röntgenfilm wordt genomen van de coronaire circulatie. Een röntgenfilm zijn opnames vanuit
verschillende hoeken om de plaats en ernst van stenose te kunnen inschatten en dit wordt
uitgedrukt in percentages. Vb.: een stenose van 70%: de diameter op die plaats bedraagt nog maar
30% van het nabijgelegen normale gedeelte.
Hart- en vaatziekten
Bloedlipiden bestaan uit cholesterol, cholesterolesters, vetzuren, fosfolipiden en triglyceriden.
Hyperlipidemie = een te veel aan bloedvetten in het bloed dus een verhoging van lipiden in het
bloed. Hierbij zijn zowel het totaal cholesterol, het LDL cholesterol en de triglyceriden verhoogt. De
klachten:
- Cerebrovasculaire accident (CVA)
- Myocardinfarct
- Transient ischaemic attack (TIA)
- Angina pectoris
- Aneurysma van de aorta
- Hartfalen
- Perifeer arterieel vaatlijden
Hypercholesterolemie = hierbij zijn het totaal cholesterol en het LDL cholesterol verhoogd in het
bloed.
↳ Primaire hypercholesterolemie: hierbij staat de afwijking op zichzelf met als voorbeeld familiale
hypercholesterolemie, dit is autosomaal dominant d.w.z. dat de ouders het ook hebben en hierbij is
de LDL recepter defect of afwezig.
↳ Secundaire hypercholesterolemie: hierbij is de oorzaak een andere aandoening:
- Lever- en nierziekten
- Diabetes mellitus
- Hypothyroïdie
- HIV (humaan immunodeficiëntievirus) kunnen vetgehalte in het bloed ↑
- Medicatie (corticoïden, geslachtshormonen)
3
, - Sterke gewichtsschommelingen- of vermindering
- Overmatig alcoholgebruik
- Te hoog gewicht
- Metabool syndroom
Het is hierbij belangrijk om eerst de onderliggende ziekte aan te pakken en dan pas hyperlipidemie!
Hypertriglyceridemie = hierbij zijn de triglyceriden verhoogt in het bloed.
Cardiovasculair risico = het risico op sterfte door een cardiovasculaire aandoening binnen de 10 jaar.
↳ Risicofactoren: leeftijd, geslacht, totaal cholesterol, systolische druk en roken.
Arteriële aandoeningen
1) Arteriosclerose
= De verharding van arteriën door kalkafzetting. Dit wordt veroorzaakt door een ophoping
van collageen dus er is een verdikking in de arteriewand wat leidt tot een progressieve
vernauwing van de vaatwand waarbij er een slagader kan verstopt raken. De wand wordt
dan hard en onbuigzaam door de kalkafzetting en daardoor kan er geen bloed meer door
(=ischemie) en dat kan ervoor zorgen dat de wand kan afsterven!
2) Atherosclerose
= Een vorm van arteriosclerose, het is een langzaam progressieve degeneratieve aandoening van
de slagaders waarbij de vetplaques vernauwing en verharding van de arteriën veroorzaken. Het
ontwikkelt zich gedurende vele jaren, het ontstaan van zogenoemde fatty streaks (kleine
verdikkingen) in de wanden van de slagaders is het eerste herkenbare teken van atherosclerose.
Bij sommige mensen gebeurt dit al vroeg in het leven. Fatty streak kan spontaan verdwijnen
(hoe jonger de patiënt hoe meer kans). Hierbij zijn er enkele risicofactoren:
Beïnvloedbare risicofactoren Niet-beïnvloedbare risicofactoren
Hypertensie Leeftijd
Hyperlipidemie Geslacht
Roken Familiale antecedenten
Diabetes mellitus
Overgewicht of obesitas
Lichamelijke inactiviteit
Onevenwichtig voedingspatroon
Geheugensteuntje:
LDL: een grote bus waar veel volk op zit met eigen cholesterol en die bus gaat vanuit de stad naar de
kleinere dorpen, de bus zet overal mensen/cholesterol af.
LDL transporteert dus cholesterol vanuit de lever naar de perifere weefsels.
HDL: een klein pendelbusje dat heel snel lokaal personen/cholesterol gaat oppikken en terugbrengen
naar de stad. HDL pikt dus de cholesterol uit de perifere weefsels op en brengt ze terug naar de
lever.
Korte termijn regulering van de bloeddruk:
Een manier hiervoor is de baroreceptorreflex, de baroreceptoren bevinden zich in de aortaboog en
de sinus caroticus (een plekje in de halsslagader dat bij prikkeling de hartslagfrequentie of de
bloeddruk reduceert. Het bevindt zich tussen het sleutelbeen en de kaak).
Een daling van de bloeddruk wordt waargenomen door de baroreceptoren, die via afferente
neuronen (neuronen die van de perifere weefsels naar het centrale ZS lopen) signalen naar het
cardiovasculaire regelcentrum in het verlengde merg sturen. Het verlengde merg verhoogt
vervolgens de sympathische activiteit in het cardiovasculaire systeem. Het effect hiervan is dat zowel
4