Orthopedagogische doelgroepen en werkvelden
1 Classificatie en diagnostiek
1.1 Classificatie
Classificatie = het systematisch ordenen en groeperen van problemen op basis van gelijke
eigenschappen en onderlinge relaties ≠ diagnose
Belangrijk voor:
Onderscheiden van problemen (ordening en indeling)
Gemeenschappelijke taal ontwikkelen ter bevordering van de onderlinge communicatie tussen
professionals (belangrijk voor diagnose en behandeling)
2 soorten classificaties:
Klinische-psychiatrisch
Empirisch-statistisch
1.1.1 Klinisch-psychiatrisch classificatiesystemen
Psychiatrische stoornissen = onafhankelijke en duidelijke afgelijnde ziekte-entiteiten, met voor elke
stoornis diagnostische en differentiaal diagnostische criteria Indien voldaan aan nodige criteria:
stoornis classificeren
Categoriaal: men heeft een stoornis of men heeft ze niet
Bv. DSM-5, ICD-10
1.1.1.1 DSM-5
DSM = Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders
DSM 5 = systeem om problematieken van individuen te beschrijven en te classificeren in
‘stoorniscategorieën’ Westerse constructie, cultureel bepaald bv. homoseksualiteit wordt niet
meer gezien als een stoornis
DSM-5 past bij het paradigma: het medisch model vanuit de stoornis naar de dingen kijken en van
daaruit zoeken naar een behandeling
1.1.1.2 Nieuw in DSM-5
Veranderingen in de DSM-5:
Geen Romeins cijfer meer
Drie delen:
o Uitleg over indeling/uitgangspunten
o De hoofdcategorieën
o Classificaties die nog niet zijn opgenomen
Sommige stoornissen kregen nieuwe namen
Meer dimensioneel gepresenteerd
,De hoofdcategorieën DSM-5:
1) Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen bv. verstandelijke beperking, ASS, ADHD,
leerstoornissen, tic-stoornissen,…)
2) Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen
3) Bipolaire-stemmingsstoornissen
4) Depressieve-stemmingsstoornissen
5) Angststoornissen
6) Obsessieve-Compulsieve en verwante stoornissen
7) Trauma-en stressor-gerelateerde stoornissen bv. reactieve hechtingsstoornis, posttraumatisch
stressstoornis,…
8) Dissociatieve stoornissen
9) Somatisch Symptoomstoornis en verwante stoornissen
10) Voedings- en eetstoornissen
11) Stoornissen in de zindelijkheid bv. enuresis & encopresis
12) Slaap-Waak Stoornissen
13) Seksuele disfuncties
14) Genderdysforie
15) Disruptieve, Impulsbeheersing- en andere gedragsstoornissen
16) Middel gerelateerde en verslavingsstoornissen
17) Neurocognitieve stoornissen bv. Alzheimer, delirium,…
18) Persoonlijkheidsstoornissen bv. borderline, paranoïde, antisociale PS
19) Parafiele stoornissen bv. exhibitionisme, pedofilie,…
20) Overige psychische stoornissen
21) Bewegingsstoornissen en andere bijwerkingen van medicatie
22) Andere problemen die een reden voor zorg kunnen zijn
Stoornissen kunnen plaatsen bij één van deze categorieën
1.1.2 Empirisch-statistische classificatiesystemen
Meestal gedragsvragenlijsten: probleemgedrag inventariseren en beoordelen classificeren
Dimensioneel: elk syndroom is een continuüm waarop ieder individu een relatieve plaats
inneemt tov andere individuen
Bv. ASEBA
1.1.2.1 ASEBA
ASEBA = Achenback System of Empirically Based Assesment
Gedragsvragenlijsten:
CBCL: Child Behavior CheckList
TRF: Teacher Report Form
YSR: Youth Self Report
Doel = over gedrag van individuen zoveel mogelijk informatieve verzamelen uit verscheidene
bronnen
Beoordelen op gelijkenissen en verschillen
Globale indruk van de problematiek
Cultureel bepaald
,1.1.3 De twee classificatiesystemen
Om te kunnen spreken van een specifieke stoornis, gelden een aantal criteria:
Significant meer problemen dan gemiddeld
Problemen op de verschillende dimensies
De problemen zijn hardnekkig/persistent, dus niet tijdelijk maar houden langdurig aan
De problemen zijn pervasief: de symptomen komen naar voren in verschillende contexten
(school, thuis, werk, vrije tijd) en zijn niet louter gebonden aan (stresserende) omgevingsfactoren
De problemen zijn niet leeftijdsadequaat: ze wijken niet af vanaf een bepaalde leeftijd
De problemen leiden tot significante belemmeringen: hinder voor persoon in dagdagelijkse leven
bv. omgaan met leeftijdsgenoten, mee kunnen op school, functioneren in een gezin
1.2 Diagnostiek
Diagnostiek = een besluitvormingsproces met als algemeen doel via systematisch onderzoek het
inzicht in de aard van een problematiek te verhogen en van daaruit een gepast aanbod voor
behandeling te formuleren ≠ behandeling
1.2.1 Diagnostiek in engere en ruimere zin
, 1.2.2 Verschillende ‘soorten’ diagnostiek
1.2.3 Voor en nadelen van het stellen van een diagnose
Voordelen:
Opluchting
Begrip en erkenning van de omgeving
Interprofessionele communicatie
Wegnemen van schuldgevoelens
Terugbetaling en toegang tot instanties
Nadelen:
Etiket, label, stigmatiseren
Focus op beperking
Zich gedragen naar het label
Label als excuus gebruiken
1.2.4 Conclusie diagnose stellen
Conclusie van een diagnose:
Diagnose mag geen doel op zich zijn, maar richtinggevend voor behandeling, begeleiding,
aanpak, ondersteuning
Ook oog voor sterktes, wat goed gaat (niet enkel beperking)
Centrale focus is kind achter label in al zijn facetten