Hoofdstuk 1: Van taal naar taalwetenschap
Natuurlijke taal Een taal die in een menselijke gemeenschap wordt gebruikt
voor algemene communicatie en die een kind, opgroeiend in
zo een gemeenschap, als zijn moedertaal leert.
Eigenschappen: creatief, recursie, compositionaliteit, sociaal,
arbitrair (behalve GT en onomatopee), onafhankelijk van hier
en nu, dynamisch, grammatica /vaste structuur, spontaan (=
fatische communicatie), …
Kunsttaal Een taal die bewust ontworpen is door mensen om een
(internationale) communicatie te vergemakkelijken.
Eigenschappen: minder aan verandering onderhevig dan
natuurlijke talen, 1-op-1-relatie tussen betekenis en vorm,
bewust ontworpen,
Formele taal Taal waarin woorden meestal maar 1 betekenis hebben. Geen
elementen weglaatbaar want kan de taal niet interpreteren
en produceren. (Vb. algebra)
Computertaal Taal die bewust geconstrueerd is. Heeft vaak 1-op-1-relatie
tussen vorm en betekenis.
Non-verbale communicatie Vorm van communicatie die geen gebruik maakt van woorden
maar wel van niet -talige middelen zoals gebaren,
lichaamshouding, gezichtsuitdrukkingen, …. Is beperkter dan
verbale communicatie want heeft geen compositionaliteit en
geen grammatica.
Gebarentaal Taal die gebruik maakt van de visuele modaliteit. Het heeft
een geheel eigen grammatica. Maakt gebruik van iconiciteit.
Modaliteit Verhouding tussen werkelijkheid en de beschrijving na de
werkelijkheid
Dierentaal Taal die door dieren gebruikt wordt om te communiceren en
die in veel opzichten lijkt op menselijke taal, maar mist enkele
belangrijke eigenschappen van een menselijke taal zoals
creativiteit, spontaneïteit, …
Recursie Mogelijkheid tot inbedding van eenheden
Compositionaliteit Elementen met een eigen betekenis worden gecombineerd
tot coherent betekenisgeheel
Metataal elke taal of daarmee vergelijkbaar systeem met behulp
waarvan dezelfde of een andere taal of een ander systeem
wordt beschreven
Arbitrair Willekeurig
Iconiciteit Overeenkomst tussen een teken en onze waarneming van de
werkelijkheid
Onomatopee Klanknabootsende woorden
Taaluniversalia Kenmerken die voorkomen in alle talen.
Descriptieve grammatica Beschrijving van alle systematische varianten van een taal
zonder waardeoordeel
Prescriptieve grammatica Grammatica die voorschrijft welke vormen correct zijn en
welke niet
Synchrone benadering Beschrijving van een taal op een bepaald punt in de tijd
Diachrone benadering Beschrijving van de historische ontwikkeling van een taal. Ook
wel historische grammatica genoemd.
Wetenschappelijke grammatica Bevat veel meer informatie dan een pedagogische en is veel
explicieter over alle regels en uitzonderingen
Pedagogische grammatica Grammatica die gehanteerd wordt in het onderwijs. IS vaak
1
, Hoofdstuk 1: Van taal naar taalwetenschap
prescriptief. Informatie over bepaald onderwerp vaak
verdeeld over verschillende hoofdstukken.
Fonetiek Studie van de fysische en fysiologische aspecten van spraak
Fonologie (klankleer) Beschrijving van de kleinste betekenis onderscheidende
onderdelen van taal. (= fonemen)
Morfologie Leer van de woordvorming. De wijze waarop een taal d.m.v.
samenstelling en afleiding woorden worden gevormd, alsook
de leer van verbuigings- en vervoeginsvormen voor een taal.
/ interne structuur van woorden en regels voor woordvorming
Lexicologie Studie van de aard en structuur van woordgroepen en de
samenhang van afzonderlijke woorden (of lexemen)
Syntaxis (samenplaatsing) Studie van de wijze waarop lexemen in grotere gehelen met
elkaar worden gecombineerd.
/ onderlinge verhouding van de zinsdelen en hun
grammaticale functie binnen de zin als geheel
Semantiek (betekenisleer) Studie van de conventionele betekenis van taalkundige
constructies (synoniemen, …)
Pragmatiek Studie van de relatie tussen taaltekens en hun taalgebruikers
+ situatie communicatieve functie
Sociale conventie Is een gangbare of verwachte manier van handelen binnen
een groep of gemeenschap.
2