de evolutie van het stemrecht........................................................................3
1831: het asociale cijnskiesrecht en het verschil tussen het platteland en de steden.....3
1848: de uitbreiding van het stemrecht voor de stedelijke middenklasse tegen de
achtergrond van dreigende revoluties en het capaciteitsstemrecht................................3
1893: de invoering van het algemeen mannelijk meervoudig stemrecht tegen de
achtergrond van de 2e industriële revolutie, de oprichting van de bwp en de angst van
de elite voor opstanden die zich keren tegen het systeem.............................................4
1918: de invoering van het algemeen mannelijk enkelvoudig stemrecht........................4
uitleiding: het verband tussen de argumenten van de tegenstanders van stemrecht
voor de arbeiders (19e eeuw), de vrouw (20e eeuw) en de migranten (21e eeuw)...........6
de NAOORLOGSE sociale politiek en de sociale democratie...............................6
wat is een sociale democratie? de 5 pijlers.....................................................................7
de opkomst van de sociale democratie tijdens het interbellum.......................................7
de afbraak van de sociale democratie tijdens de 2e wereldoorlog...................................8
het herstel en de uitbouw van de sociale democratie.....................................11
de ondertekening van het sociaal pact op 24 april 1944...............................................11
de concretisering van het sociaal pact of de 4 fundamenten van de huidige sociale
democratie.................................................................................................................... 12
enkele recente evoluties...............................................................................................15
de werking van de belgische federale staat...................................................17
de verschillen tussen unitaire staten, federale staten en confederale staten (europese
unie).............................................................................................................................. 18
de vastlegging van de taalgrens in belgië en de indeling van het land in 4
grondwettelijk vastgelegde taalgebieden (1961-1970).................................................19
de 6 staatshervormingen: 1970, 1980, 1988, 1993 (sint-michielsakkoorden), 2000-2001
(lambremontakkoorden) en 2010-2011 (vlinderakkoorden)..........................................24
de werking van de belgische parlementaire democratie.................................31
de wetgevende macht................................................................................................... 32
de uitvoerende macht................................................................................................... 37
het democratisch tekort................................................................................................ 40
de 7 vormen van alternatieve inspraak of burgerdemocratie..........................41
leerpad 1..................................................................................................... 45
het huidige belgische kiessysteem................................................................................45
1
, het interbellum.............................................................................................................. 47
leerpad 2..................................................................................................... 53
de tweede wereldoorlog: 1940-1945.............................................................................53
2 kantelmomenten: vlaanderen haalt wallonië in + mei 1968......................................56
leerpad 3..................................................................................................... 58
de staatshervorming van 1970: vlaanderen verliest zijn politieke meerderheid............58
de bijzondere financieringswet, het systeem van dotaties en de bestedingsautonomie
...................................................................................................................................... 60
de geldstromen, de fiscale autonomie en de 6e staatshervorming................................62
begrippenlijst............................................................................................... 63
de evolutie van het stemrecht.......................................................................................63
het huidige belgische kiessysteem................................................................................64
federaal land: het interbellum.......................................................................................64
de NAOORLOGSE sociale politieke en sociale democratie.............................................65
de aanwezigheidspolitiek van het minste kwaad, het galopin-doctrine en de vlaamse
collaboratie................................................................................................................... 67
2 kantelmomenten: vlaanderen haalt wallonië in en mei 1968.....................................67
het herstel en de uitbouw van de sociale democratie...................................................67
de werking van de belgische federale staat..................................................................69
de staatshervorming van 1970: vlaanderen verliest zijn politieke meerderheid............71
de bijzondere financieringswet, het systeem van dotaties en de bestedingsautonomie
...................................................................................................................................... 72
de werking van de belgische parlementaire democratie: de indirecte of de
vertegenwoordigende democratie.................................................................................72
jaartallen..................................................................................................... 75
de evolutie van het stemrecht.......................................................................................75
het huidige belgische kiessysteem................................................................................76
federaal land: het interbellum (1918-1939)...................................................................76
de nieuwe orde.............................................................................................................. 77
de naoorlogse sociale politieke en sociale democratie..................................................77
de aanwezigheidspolitiek van het minste kwaad, het galopin-doctrine en de vlaamse
collaboratie................................................................................................................... 78
2 kantelmomenten: vlaanderen haalt wallonië in en mei 1968.....................................79
het herstel en de uitbouw van de sociale democratie...................................................79
de werking van de belgische federale staat..................................................................80
2
, DE EVOLUTIE VAN HET STEMRECHT
1831: HET ASOCIALE CIJNSKIESRECHT EN HET VERSCHIL TUSSEN HET
PLATTELAND EN DE STEDEN
‘Cijns’ = belastingen, dus het cijnskiesrechts betekende dat enkel de personen die
belastingen betaalden aan de staat, stemrecht hadden. Dit is een perfect democratische
en liberaal uitgangspunt. Dit is omdat mensen een besluit vormen over het beleid, en dit
beleid wordt gevoerd met belastinggeld.
Er was wel een groot probleem, namelijk dat maar 1,1% van de bevolking belastingen
betaalden. Dit had te maken met de toenmalige belastingwetgeving, er werden namelijk
alleen belastingen gevraagd op vermogen, en niet op loon zoals nu. Maar zelfs dat zou
toen niet gewerkt hebben, want arbeiders hadden geen vast loon. Ze werden per
dag/week betaald. Dit zorgde ervoor dat arbeiders eigenlijk totaal geen sociale rechten
hadden.
De cijns (belastingen) lagen hoger in de steden dan op het platteland. Dit was omdat de
rijkere mensen die op het platteland woonden, vooral katholieken en conservatieven
waren. Zij werden dus, op vraag van de Kerk, bevoordeeld. De rijken uit de steden waren
eerder vooruitstrevende middenklassers, zij waren ‘radicale’ democraten. De rijken uit de
steden moesten bijvoorbeeld 20 frank belastingen betalen, terwijl de rijken op het
platteland maar 10 frank belastingen moesten betalen. Zo werden de rijken uit de steden
een beetje ondermijnd.
1848: DE UITBREIDING VAN HET STEMRECHT VOOR DE STEDELIJKE
MIDDENKLASSE TEGEN DE ACHTERGROND VAN DREIGENDE REVOLUTIES EN
HET CAPACITEITSSTEMRECHT
De lagere sociale klasse en de middenklasse beginnen het beu te worden dat ze geen
stemrecht en geen andere sociale rechten hebben. Hierdoor beginnen de arbeiders meer
en meer in opstand te komen, hoewel dit verboden was, maar dit belette hun niet. Deze
mensen zouden wij nu omschrijven als ‘marginalen’, dus hun manier van protesteren was
dmv vernielingen (zoals bestorming van het Capitool).
De conservatieve elite krijgt dan schrik voor een revolutie. Ze willen vermijden dat de
protesten uitmonden in een revolutie, dus ze beginnen na te denken hoe ze dit kunnen
oplossen. De oplossing van de elite was dan van hun (= vooruitstrevende middenklasse)
stemrecht te geven, zodat ze hun zouden verzoenen met het bestaande systeem. Ze
hebben dit gedaan door de cijns gelijk te maken aan die van op het platteland.
Bij het capaciteitsstemrecht moeten de burgers over bepaalde bekwaamheden
beschikken om te kunnen stemmen. Deze bekwaamheden waren vooral intellectueel,
zoals bijvoorbeeld een humaniora diploma hebben. Dit was toen een prestigieus diploma.
Toen is ook avondschool ontstaan; middenklassers met een diploma gaven lessen over
de staat, over hoe alles werkt, … aan laaggeschoolde arbeiders. Wanneer de arbeiders
sloegen voor deze ‘inburgeringscursussen’, dan kregen ze ook stemrecht. Je kan hierbij
verbanden leggen met nu; migranten krijgen hier ook inburgeringscursussen. Dit was een
initiatief van de links-liberalen (met de hoop dat deze arbeiders dan op hen zouden
stemmen bij de volgende verkiezingen). Hiermee was het probleem wel niet opgelost,
aangezien deze avondschool niet verplicht was en de meeste arbeiders heel arm waren.
3
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur mackenziedekegel. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.