SPIJSVERTERING
Spijsvertering (deel 1 pp)
Er zit een rode draad in dit hoofdstuk. We gaan eerst een stukje anatomie
bekijken, in 2e instantie kijken we nr de histologie en in 3e instantie de
fysiologische functie. De darm doet meer dan alleen verteren; het is een
heel belangrijk endocrien orgaan. Als we denken aan verzadiging, al dan
niet honger hebben, op gang brengen van vetmetabolisme, het onder
controle houden vd glycemie, daarin gaat de darm een heel belangrijke rol
spelen. Ad andere kant is de darm een bron van verschrikkelijk veel
agentia. De slechte vreemde agentia wil je niet ih lichaam; dwz dat er een
heel actief immuunstelsel is in dat traject. Het begrip antigen-
presenterende cel is het meest duidelijk ih spijsverteringsstelsel.
De spijsvertering loopt vd mond – keelholte – slokdarm – maag –
dunne darm (duodenum – jejenum – ileum) – dikke darm (er is een heel
groot colongedeelte maar bij de overgang vd dunne nr dikke darm is er de
blinde darm en de appendix en dan het colongedeelte dat uiteindelijk
uitmondt in een sigmoïd deel en in een rectum) – rectum (= endeldarm) –
anus
De darm is ongeloofelijk bezenuwd en heel reactief. Voor colon en voor
rectum is de bezenuwing nog anders; vb het defeacatieproces wordt heel
sterk geregeld door de bezenuwing die aanwezig is ih colon maar vnl. ih
rectaal deel.
In eender welk deel vh spijsverteringsstelsel heb je een mucosa, een
submucosa, een muscularislaag en een serosa. De mucosa is de
epitheellaag en die zal zeer sterk verschillen afhankelijk vd functie; de
epitheellaag id maag ziet er heel anders uit dan ih duodenum of dan ih
colon of dan id slokdarm. Id functie moet je 3 elementen onderscheiden;
absorptie – secretie (produceren en afgeven ah lumen (lumen is de
holte waar het voedsel passeert)) – motoriek. Mucosa gaat over het
epitheel, submucosa gaat over het bindweefsel dat daarrond zit.
Bindweefsel, bloedvaten, veel lymfevaten, veel mucusklieren (klieren die
mucus produceren) want het darmstelsel is het meest slijmproducerend
gedeelte ih lichaam. Dan is er de muscularislaag, dat is glad
spierweefsel. Er is longitudinaal, circulair of schuin georiënteerd
spierweefsel. Die gaan de motoriek heel sterk ondersteunen. Dan volgt de
serosalaag. Als je terugdenkt ad bloedvaten, er is daar endotheel –
elastica interna – muscularis – elastica externa – adventitia. Adventitia is
bindweefsel, serosa is ook bindweefsel die bij wijze van spreken de
organen scheidt van mekaar.
De mondholte
Daarin zitten tanden, een bovenste hard verhemelte, palatinum durum en
een zacht verhemelte, palatinum molle dat eindigt met de huig. De
geweldig gespierde tong heeft nog andere functies; er zitten bv
smaakpapillen in. Id mondholte zitten 3 belangrijke uitgangen die komen
vd speekselklieren; 3 speekselklieren. Je hebt er 2 die submandibulair
1
,voorkomen en 1 die onder de oren voorkomt. We spreken over de
keelholte maar eig bestaat dat uit een faryngeale holte en een laryngeale
holte. Een vis heeft een heel duidelijke farynx; een heel duidelijke
overgang tss de bek en het slokdarmgedeelte. Dat is echt een stuk buis
dat daar tss zit. Bij ons is dat, omwille vh feit dat we rechtop beginnen
lopen zijn, eig verdwenen. Bij kleine kinderen heb je dat nog wel. Maar dat
faryngeaal gedeelte is eig een virtuele zone; men gaat onmiddellijk over
nr een algemene keelholte waar de larynx met de stembanden en de
epiglottis e.d. in zit.
De epiglottis behoort tot het ademhalingsdeel; dat is het gedeelte dat
boven de trachea zit. Langs de andere kant heb je de aansluiting op de
slokdarm met de bovenste oesophageale sfincter.
We gaan nu kijken nr de functies. Als je een boterham hebt gegeten, heb
je gekauwd. We kauwen om enerzijds de voedselbrok te
verfijnen/verkleinen maar anderzijds om dat te vermengen met speeksel.
De samenstelling vh speeksel wordt heel sterk beïnvloed door
omgevingsfactoren, endocriene factoren, nerveuze factoren (zenuwen).
Je hebt verschillende soorten tanden want een boterham verschilt van
yoghurt of van biefstuk. Ofwel heb je een melkgebit ofwel een volwassen
gebit; het aantal tanden is verschillend. Er zijn 4 kwadranten en elk
kwadrant bevat die samenstelling. (Melkgebit: I2 C1 M2) Volwassen gebit:
I2 C1 P2 M3: 2 incisivi (snijtand), 1 canini (hoektand), 3 premolare en 3
molare (maaltanden). Dus een volwassen gebit heeft 32 tanden; 8
linksboven, 8 rechtsboven, 8 linksonder en 8 rechtsonder. Een melkgebit
heeft maar 20 tanden; 5 linksboven, 5 rechtsboven, 5 linksonder en 5
rechtsonder. We gebruiken de hoektanden niet meer zo; maar dieren
gebruiken die om te doden. De snijtanden worden gebruikt om vlees
letterlijk af te snijden en de maaltanden om het voedsel te vermalen tot
fijne kleine hoeveelheden.
De tandzorg is een heel belangrijk gedeelte. Het melkgebit is een 1e rij
die ontwikkeld is embryonaal en daaronder komen de volgende rij tanden
nr boven. Als je dat niet verzorgt en je krijgt een rotte tand en die valt uit.
Id natuur geldt altijd de weg vd minste weerstand. Dus de tanden die
eronder staan groeien in principe recht maar nu groeien ze scheef, id
richting vd plek waar de rotte tand weg is. Vandaar is tandzorg heel
belangrijk. Tandzorg blijft een heel belangrijk gedeelte erna want als je je
tanden niet goed verzorgt, gaan de functies vd snijtanden, hoektanden,
maaltanden niet goed zijn; er is geen goeie vermaling en vermenging van
speeksel met de voedselbolus. Veel mensen met slechte tanden krijgen
maag-darmproblemen. Ze moeten daar veel meer doen; je krijgt bij wijze
van spreken een ganse biefsteak id maag terwijl het anders helemaal
verfijnd/verkleind/vermaald is en vermengd met speeksel.
De tong is dwarsgestreept spierweefsel en het is een heel krachtige spier.
Daarrond zit epitheel. Daarin zitten smaakpapillen en tonsillen. De ring
van Waldeyer zijn de keelamandelen, de tongtonsillen en de
neusadenoïden, die een cirkel/ring vormen. De slikreflex heeft een invloed
2
, op de ademhaling. De tong gaat in 1e instantie de voedselbolus nr achter
duwen. Eén keer die nr achter id keelholte zit, hebben we een reflex. Maar
dat 1e deel, de tong die de voedselbolus nr achter duwt, dat is een
bewuste beweging dus dat is 1 vd functies. De tong gaat ook een rol
spelen ih vermalen/vermengen van speeksel met de voedselbolus. Je
draait met de tong die componenten schoon in mekaar. Reinigen vh gebit;
je bent constant met de tong tegen de tanden ah wrijven. Met speeksel ga
je die componenten reinigen. De spraak; intonatie. Een ander belangrijk
gedeelte is de immuniteit maar dat weten we al vanuit die tonsillen; dat is
een lymfoïd orgaan en bevat lymfocyten en gaan dus immuniteit
ondersteunen. Je hebt 5 basissmaken; zout, zoet, zuur, bitter en umami.
Umami wordt gegeven door glutamaat; het is een AZ maar dat een beetje
een zoutige component geeft. De tong heeft maar 2 zones, puur
histologisch, waar smaakpapillen voorkomen. Achteraan heb je de
tonsillen en net voor die zone heb je een zone waar smaakpapillen
voorkomen. Id punt en hier (ad zijkant?) komen er ook smaakpapillen voor.
Als we het hebben over zout, zoet, zuur, zit dat vooraan. Bitter zit
achteraan. Een heel eigenaardig gegeven is dat die componenten kunnen
toegewezen worden aan een zone binnen de
tong maar histologisch zie je geen verschil in
smaakpapil. Er is wel een heel duidelijk
verschil; vanvoor zijn het grote champignons
bij wijze van spreken qua smaakpapillen:
fungiform papillae, vanachter zijn het veel
kleinere smaakpapillen/receptoren: vallate
papillae. Dat dat nu zoet, zuur of zout is, als
je kijkt nr de smaakpapillen zie je
histologisch geen verschil. Het enige verschil
zijn de kanalen die erin aanwezig zijn, want
uiteindelijk moet er een receptorpotentiaal
ontwikkeld worden. Umami zou een
combinatie van factoren kunnen zijn.
We gaan nu kijken nr het
speekselgedeelte. Id functie hebben we 3
onderdelen; we hebben enerzijds absorptie,
anderzijds secretie en als laatste
component de motoriek. Er is geen actieve
absorptie, dus stoffen opnemen, alleen een
passieve absorptie. Dat begrip kennen we
vanuit de farmaceutische wereld; mensen die
hartproblemen en hartritmestoornissen hebben, moeten een pilletje
nemen onder de tong en dat laten smelten. Dat wordt via de mucosa en
submucosa opgenomen ih bloed. Dat wijst erop dat er een passieve
absorptie is. Bij motoriek is er enerzijds het kauwen; daar zitten heel
veel componenten in, de tanden, de aangezichtsspieren, de tong om heel
dat vermengingsproces te doen. Dan heb je het slikken. Als laatste
component is er de secretie met het speeksel.
3