Inleiding
1. Trekvisie
● Eigenschappen nomothetisch trekconcept:
1. trekken zijn interne, stabiele eigenschappen die individu van moment tot moment, van
situatie tot situatie met zich meedraagt
→ consistent patroon van gedrag
2. trekken zijn causaal: verklaren gedrag van individu
3. trekken zijn dimensies waarop mensen verschillende plaats kunnen innemen
● Implicaties trekvisie:
1. hoofdeffect van persoon is belangrijkst om individuele verschillen op te vatten
2. gedrag gekenmerkt door relatief hoge consistentie
→ type A: cross-temporele stabiliteit van hetzelfde gedrag in dezelfde situatie
→ type B: cross-situationele stabiliteit van hetzelfde gedrag in andere situatie
→ type C: cross-uitingsstabiliteit van ander gedrag in dezelfde situatie
→ type D: predictie concreet gedrag via trekscores via ander gedrag in andere situatie
2. Interactionistische visie
● Assumpties:
1. persoonlijkheid is systeem van processen dat reactie op concrete situatie bepaalt
→ CAPS systeem (Mischel)
2. gedrag is functie van interactie tussen persoon en omgeving
→ bepaalde situaties ontlokken andere processen bij een bepaald persoon
3. persoonlijkheid beschreven als als-dan patroon van gedragshandtekeningen
→ als bepaalde situatie … dan bepaald gedrag
● Implicaties:
1. interactie tussen persoon en situatie is belangrijkst om individuele verschillen te vatten
2. gedrag gekenmerkt door hoge type A consistentie maar lage type B,C en D consistentie
3. Conclusie
● Argumenten:
1. trekken zijn relatief cross-temporeel consistent
→ consistente verschillen in algemene gedragstendensen
→ verschillen voorspellen ook belangrijke levensoutcomes
2. concreet gedrag is weinig consistent over situaties
→ concrete gedragsuitingen correleren niet sterk onderling en slechts beperkt
voorspeld door trekken
● Conclusie:
mensen worden gekenmerkt door verschillen in algemene gedragstendensen die relatief
1
, stabiel zijn en voorspellende kracht hebben voor levensoutcomes
→ weinig informatief voor predictie concreet gedrag omdat dit mee bepaald wordt in
interactie met situatie
● Hedendaags persoonlijkheidsonderzoek:
1. trekvisie domineert
→ wijdverspreide empirische theorie van structuur van persoonlijkheid (Big 5)
→ consistent theoretisch kader wat cumulatieve wetenschap mogelijk maakt
→ makkelijk te onderzoeken via trekvragenlijsten
2. interactionisme
→ assumpties algemeen aanvaard maar moeilijk te onderzoeken
→ gebrek aan omvattende theorie die structuren met naam noemt
2
, Genen en persoonlijkheid
1. Inleiding
● 2 identieke tweelingen gescheiden bij geboorte en rond 40 jaar terug contact (Segal)
→ gelijkenissen: uiterlijk, zelfde job, 2 keer getrouwd, nagelbijten, drinken hetzelfde, …
→ verschillen: haar ligt anders, andere vaardigheden, …
→ is het toeval of spelen genen cruciale rol in persoonlijkheid?
● Menselijk genoom
= hele verzameling genen dat organisme bezit
→ DNA (desoxyribonucleïnezuur): dubbele helix van nucleotiden met fosfaatgroep, suiker
en 4 soorten basen
→ gen bestaat uit specifieke combinaties DNA-nucleotiden die kunnen coderen voor
specifiek proteïne of eigenschap
→ bouw lichaam en functies, aanleg voor aandoeningen, psychologisch, …
→ genoom bevat 20 000 tot 25 000 genen op 23 paar chromosomen
→ complex geheel: veel genen, manier van coderen kan variëren en genetisch afval dat
niet codeert blijkt toch functioneel
→ meeste genen zijn dezelfde voor iedereen (99%)
→ andere kunnen verschillen: lichamelijke en psychische trekken
→ mensen verschillen dus in genoom (genotype) en hoe dit tot uiting komt en dit kan
samenhangen met bepaalde verschillen in hoe ze zijn (fenotype)
● Human genome project (2003)
→ opgezet om sequentie menselijk genoom te identificeren
→ maar functie van elk gen is nog niet gekend
→ veel eigenschappen door combinatie genen gedetermineerd en door mate van
genexpressie
● Doel:
achterhalen of menselijke eigenschappen volledig genetisch bepaald zijn of volledig door
opvoeding en omgeving bepaald zijn
→ meeste eigenschappen zijn combinatie van beide
● Doelen gedragsgenetica:
1. bepalen hoeveel van verschillen tussen mensen in bepaalde trek toegeschreven kunnen
worden aan genetische verschillen en hoeveel aan omgevingsverschillen
→ klassieke gedragsgenetica
2. hoe gaan genen en omgeving interageren en correleren in bepalen van individuele
verschillen?
→ moderne gedragsgenetica
3. bepalen welke omgevings- en genetische invloeden een invloed hebben op individuele
verschillen
→ bv.: ouders, peergroep, enkele genen, complex van genen, …
3