Fundamentele wijsbegeerte
Inleiding
Plato’s grot
Plato: alle filosofie vertrekt vanuit de verwondering (of betekenisverlies): er is een moment van
vervreemding, waarin we het gewone als vreemd gaan zien
Voorwerp van verwondering = alles
Passief betekenisverlies = iets wat iemand overkomt
Actief betekenisverlies = zelf op zoek gaan
Een filosoof zoekt het betekenisverlies op, zelf bij de meeste evidente/vanzelfsprekende zaken
Hij erkent de wereld in de hoogste mate en laat de wereld ‘wereld’ zijn, door haar niet tot evidenties en
vanzelfsprekendheden te herleiden
Enkel in de filosofie is de verwondering niet alleen het beginpunt, maar blijft ze ook de leidraad die het
denken altijd in haar greep houdt
Žižek: Real ≠ wereld: de wereld is een vooraf geordende structuur: de symbolische orde
Die tweede natuur (die symbolische orde) is het voorwerp van kritische reflectie
Daarbij hanteren we de blik van het kind (theorie van Nietzsche): kinderen bouwen dingen, om ze nadien te
vernietigen, terwijl volwassenen hun creaties intact laten en tentoonstellen (bv lego)
Filosofie en ideologie
Een filosoof moet ambachtelijk denken: de verwondering alleen is niet voldoende, er is denk-werk nodig
Indien de zekerheden klakkeloos worden overgenomen, zodanig dat het antwoord luider gaat klinken dan
de vraag, wordt de filosofie een ideologie
Ideologie = een geheel van definitieve zekerheden die het bestaan ordenen
De historiciteit vd filosofie
De filosofie is afhankelijk van haar spatio-temporele context: wat ik nu betekenisvol vind, zal niet hetzelfde
zijn als wat een Amazone-indiaan betekenisvol vindt, maar is ook niet perse hetzelfde als wat ikzelf over 40
jaar betekenisvol vind
De filosofie is dus historisch bepaald, en is wezenlijk historisch: filosofische vragen en antwoorden zijn altijd
de uitdrukking van een welbepaalde tijdsgeest, een bepaalde bestaanscontext
Wie interpreteert, vertrekt altijd vanuit deze context, die niet enkel de manier van interpreteren bepaalt,
maar die ook vastlegt wat er te interpreteren valt
Andersom wordt die bestaanscontext zelf beïnvloed door de interpretaties van het verleden
Zonder geschiedenis vd filosofie zou er geen enkel filosofisch probleem bestaan
1
,Wereldbeelden
Elke tijd, en elke cultuur heeft een eigen specifieke zienswijze, een wereldbeeld, als kader waarbinnen de
wereld verschijnt
Dat wereldbeeld wordt echter niet bewust gekozen: het is een bestaanshorizon waarbinnen we geworpen
zijn en die we vanzelf in ons opnemen
Daardoor zijn we altijd ‘kind van onze tijd’
Een wereldbeeld verandert niet door bewuste keuzes vd gemeenschap, maar ondergaat geleidelijke (en
ongemerkte) ontwikkelingen die ontstaan als reactie op de specifieke problemen die zich aandringen
Soms zijn die ontwikkelingen wel zichtbaar: men spreekt dan van revoluties of avant-garde
DEEL 1: LOTGEVALLEN VD FILOSOFISCHE RATIONALITEIT
Hoofdstuk 1: de oudheid
I. Het ontstaan vd wijsgerige rationaliteit
1.1 Van mythos naar logos
Mythos = verhaal (bv Homerus)
- Verwijst naar een grondleggende gebeurtenis (bv de oorsprong/betekenis van fenomenen)
- De oorzaken zijn goden of halfgoden
- Verklarend, maar niet kritisch: de mythe trekt de geldigheid van haar verklaringsmethode niet in
twijfel
- Normatief en legitimerend: de mythe verklaart niet alleen waarom de dingen zijn wat ze zijn, maar
geeft ook aan waarom de dingen zo moéten zijn
6e E v.C.: cultuurschok door contract met vreemde volkeren door kolonisatie en handel
- Kritiek op antropomorfisme: godsbeeld verschilt van volk tot volk (Xenophanes)
- De verhalen moeten voortaan geïnterpreteerd worden
- Overgang van een mondelinge naar een schriftelijke cultuur (codificatie)
Deze cultuurschok zorgt voor kritiek op de mythe: men wil nieuwe verklaringsmethoden die een universeel
inzicht bieden, en dus niet gebonden zijn aan lokale tradities: logos
Logos = rede, uitleg
- Universele geldigheid
- Objectieve inzichtelijkheid
- Systematische ordening
Deze overgang van mythos naar logos = het Griekse wonder: het begin vd filosofie
Maar: ook de mythe zelf zocht al naar verklaring: de logos was in beperkte mate al doorgedrongen in de
mythos: mytho-logie
Dus: mythos mytho-logie logos
Er is ook een desacralisering vd natuur: Griekse religie was een natuurgodsdienst met antropomorfisme
2
,Maar: het is onmogelijk om goden nog aan een natuurfenomeen te koppelen als men tegelijk volhoudt dat
zij in alle opzichten (behalve hun onsterfelijkheid) gelijk zijn aan mensen
Daarom verhuizen de antropomorfe goden naar de Olympos: de natuur wordt gescheiden van het sacrale
Er komt ook een nieuwe houding t.o.v. kennis: theoria: het weten omwille van het weten
Theoros = een reiziger die op pad gaat om bezienswaardigheden te zien
Theoria wordt de zuiver beschouwelijke activiteit vd wetenschapper
1.2. De natuurfilosofen
Er komt een grote behoefte aan kennis en kunde: geleerdheid wordt een ambacht op zich
Sophoi = wijzen (traditioneel zijn er 7 sophoi), die de maatschappij ten dienste staan
Na de desacralisering vd natuur zijn de natuurverklaring en de kosmologie hun belangrijkste taken
De eerste filosofen zijn dus natuurfilosofen: ze bestuderen de natuur als phusis: een op zichzelf bestaand
organisme
De kosmos (lettelijk ‘sieraad, pronkstuk’) = zelf een rationeel geordende logos
Hun verklaringsmodel is materialistisch: ze gaan op zoek naar het materiële oerbeginsel: de oerstof waaruit
de gehele werkelijkheid bestaat
De concrete invulling van die oerstof verschilt van filosoof tot filosoof
Heraclitus: alles vloeit
“Alles vloeit, niet is blijvend”: de wereld is onderhevig aan een permanente flux
Het is door deze voortdurende verandering dat de wereld als kosmos kan bestaan
De harmonie vd kosmos ligt niet in de neutralisering van tegenstellingen, maar de spanning tussen deze
tegengestelden is juist wezenlijk voor de orde vd wereld
“Oorlog is de vader van alles”: de werkelijkheid is niet enkel voortdurend in beweging, ze is ook het
resultaat van voortdurende conflicten tussen tegengestelden (de strijd is dus constitutief)
Parmenides: het zijnde is
Parmenides is de tegenpool van Heraclitus
“Het zijnde is, het niet zijnde is niet”
“Het” = alles waarover ik kan nadenken of spreken
Hij geeft de keuze tussen 3 wegen:
- het is en het is onmogelijk dat het niet is
- het is niet en het is noodzakelijk dat het niet is
- het is en het is niet
De opties zijn onverzoenbaar, maar gewone stervelingen zien het dilemma niet, want ze laten zich leiden
door de zintuigen
Parmenides kiest de eerste weg: hij vertrouwt niet op de bedrieglijke zintuigen, maar op de logos
De tweede optie is onmogelijk: men kan niet denken over iets dat niet bestaat
3
, De derde optie is het antwoord vd gewone sterveling, maar is ook onmogelijk: iets kan niet tegelijkertijd
bestaan en niet bestaan
De keuze voor de eerste optie heeft belangrijke gevolgen: het zijnde is:
- eeuwig en onvergankelijk:
o het is niet ontstaan: waaruit zou het immers ontstaan?
o het kan niet vergaan: het kan niet in iets anders overgaan, want dan zou het in een bepaald
opzicht niet zijn
- ondeelbaar: er zijn geen gradaties in het zijn: iets is of het is niet
- onbeweeglijk en begrensd: als buiten het zijnde niets is, moet het zijnde absoluut afgescheiden zijn
van wat niet is
- volmaakt: het is niet het resultaat van een wordingsproces en het kan niet verder gaan
- bolvormig: het is overal en in alle richtingen identiek
Uit het feit dat het zijnde bolvormig is volgens Parmenides, blijkt dat dat het zijnde voor hem samengaat
met materialiteit
Daarop geeft Aristoteles kritiek: hij zegt dat de analyse van Parmenides behoort tot de metafysica, en niet
tot de natuurfilosofie
De natuurfilosofie bestudeert de concrete veranderlijke werkelijkheid, de metafysica de onveranderlijke
principes waaraan die veranderlijke werkelijkheid beantwoordt
1.3 Het ontstaan van de ethiek
In de meeste samenlevingen was de koning (basileus) de hoogste gezagsdrager, en had hij ook de hoogste
religieuze functie
Door de desacralisering vd wereld wordt de onmiddellijke evidentie van waarden en wetten echter als
problematisch ervaren
Die spanning tussen natuur (phusis) en cultuur (nomos) uit zich in veel maatschappelijke en politieke
veranderingen:
- Athene werkt een democratische staatsorde uit
- bloedwraak wordt verboden, strafrecht wordt gecodificeerd
- Atheense staat wordt onderverdeeld in louter geografische districten ipv familieclans
Het relativisme van de sofisten
Sofisten zijn rondtrekkende leraren die tegen betaling tegemoetkomen aan de behoefte aan vorming en
kennis, die bruikbaar is om het eigen handelen te legitimeren
In een debat is het belangrijker om de anderen te overtuigen dan om werkelijk gelijk te hebben
De sofisten herleiden het woord of de logos tot een puur machtsmiddel: de rede evolueert tot rede-
voering, een monoloog die bedoeld is om anderen te overtuigen
Protagoras is de belangrijkste sofist (en ook relativist)
Hij stelt dat er geen kennis van de ultieme waarheid mogelijk is: de dingen zijn zoals ze mij toeschijnen
Wat voor de ene warm is, is voor de andere koud: er is dus geen maatstaf om dingen te beoordelen, tenzij
de individuele mens zelf, en daarom is er de noodzaak om anderen te overtuigen
4