“DEEL 1: FUNDAMENTEN
HOOFDSTUK 4: DE WELVAARTSTAAT
1. Kenmerken van de welvaartstaat
1.1 Omschrijving
Term welvaartstaat komt van ‘Welfare State’:
- Welfare: het zich goed bevinden, omvat zowel welvaart als welzijn.
- State: oorspronkelijk een toestand, later de rol die de staat speelt om sociale bescherming te
garanderen.
Een situatie in de samenleving waarin de burgers recht hadden op een toestand van goed bevinden.
De welvaartstaat is een samenlevingsvorm van een aantal rijke, geïndustrialiseerde landen na 1945
waarin de OH een aantal grondrechten van burgers garandeert, gericht op de welvaart en het welzijn
van de bevolking, binnen het kader van de parlementaire democratie en met behoud van de
kapitalistische productiewijze.
Klemtoon op de politieke economie.
De welvaartstaat hangt sterk samen met de sociale markteconomie:
Vrije markt en overheidsinterventie worden gecombineerd, waarbij het vrijemarktkapitalisme moet
instaan voor competitieve groei en de overheid zorgt voor collectieve goederen en sociale uitkeringen om
de sociale samenhang in de samenleving te verhogen.
1.2 Kenmerken
1) Het hebben vormgegeven van de industriële en later postindustriële samenlevingen die een
sterke economische ontwikkeling en levensstandaard hebben bereikt. Overheid komt tussen in
een kapitalistische economie, om de groei te bevorderen en de werkloosheid te bestrijden.
2) In een welvaartstaat garandeert de overheid de realisatie van sociale grondrechten. Ze worden
dus niet enkel wettelijk omschreven, maar ze worden ook omgezet in voorzieningen.
3) De overheid staat garant voor deze grondrechten, maar in de beleidsvoorbereiding en -uitvoering
spelen autonome sociale organisaties een belangrijke rol. Zo maken WG- en WN-organisaties
afspraken, los van de overheid (bv loonvorming) (beleidsvoorbereiding). Vakbonden zorgen voor de
uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen en de ziekenfondsen betalen de ziekte-uitkering uit
(beleidsuitvoering).
4) De welvaartstaat is het resultaat van geleidelijke hervormingen binnen de
parlementaire democratie, door een strijd voor meer sociale rechten en voorzieningen.
5) De ethische dimensie van de welvaartstaat is gebouwd op verschillende principiële
compromissen;
- Compromis tussen arbeids- en welzijnsethiek: arbeidsethiek = uitkering op basis
van loon . Welzijnsethiek = uitkering volgens behoefte
- Compromis tussen verschillende visies op de sturing van de markteconomie:
kapitalistische vrije markt met een tussenkomst van de staat voor sociale
bescherming.
- Verschillende politieke stromingen hebben een inbreng gehad:
o Liberalisme: individuele vrijheid en vrijemarkteconomie
o Sociaaldemocratie: herverdeling collectieve diensten door overheidsinterventie (voor meer
gelijkheid)
o Christendemocratie: overleg, subsidiariteit en het belang van vrije sociale
organisaties
1
, 2. Historiek van de Belgische welvaartstaat
2.1 Vrijwillige initiatieven en eerste sociale bescherming (1830-1918)
1830-1850:
De vlugge industrialisering leidt tot sterke economische groei en nationale rijkdom, maar zorgt tegelijk
voor de vernietiging van de huisnijverheid en de uitbuiting van arbeiders in fabrieken.
De overheid voert een laisser faire politiek: industriële ontwikkeling en handel zorgen voor
economische welvaart, overheid legt zo weinig mogelijk beperkingen en regels op.
1850-1880:
De eerste verenigingen van onderlinge bijstand voor arbeiders worden opgericht onder de vorm van
spaarkassen. Zij komen tussen in geval van overlijden, ziekte of werkloosheid. Het zijn vrijwillige
initiatieven die worden ondersteund door de oprichting van de Algemene Lijfrentekas.
1880-1918:
Keerpunt in de vrijwillige, zwakke sociale bescherming! Opkomst socialistische en christelijke
arbeidsbewegingen, uitbouw eigen sociale organisaties (vakbonden, mutualiteiten). Tegelijk voeren ze de
strijd voor het algemeen stemrecht.
• 1885: crisis zorgt voor sociale onrust, regering richt commissie op die de sociale wantoestanden
onderzoekt. Keerpunt; volgende periode komt de eerste sociale wetgeving tot stand.
Vrijwillige sociale verzekering en landelijke ziekenfondsen
• 1889: reglementering van vrouwen- en kinderarbeid
• 1893: invoering algemeen meervoudig stemrecht
• 1894: de maatschappijen van onderlinge bijstand krijgen wettelijk statuut en mogen diensten
oprichten.
• 1900: de wet op arbeidsovereenkomsten
• 1903: de wet op verzekering tegen arbeidsongevallen
• 1906: oprichting landelijke ziekenfondsen gevolg van 1894.
• 1912: subsidies voor landelijke ziekenfondsen
• 1914: invoering leerplicht tot 14 jaar
De sociale zekerheid blijft in ons land een stelsel van vrijwillige sociale verzekering in handen van
arbeidersorganisaties.
Toespraak leopold 2 in parlement!
2.2 Uitbouw van sociale organisaties (1918-1930)
Tussen de 2 wereldoorlogen wordt het sociaal recht (arbeidsrecht en socialezekerheidsrecht) verder
uitgebouwd.
• De arbeidswetgeving streeft niet louter alleen naar bescherming, maar ook naar de verbetering
van het statuut van de werknemer en de regeling van de collectieve verhoudingen tussen
werkgevers en werknemers.
• Het stelsel van de sociale verzekeringen wordt wel nog opgevat als een verzekering van risico’s,
waarbij er een directe band is tussen de betaling van de premie en het recht op uitkering.
Toetreding is vrijwillig en de sociale organisaties zijn financieel verantwoordelijk als verzekeraars.
o Sociale verzekering verplicht in 2 sectoren: pensioen (1924) en kinderbijslag (1930).
o 1919: aanpak sociale huisvesting door oprichting Nationale Maatschappij voor Goedkope
Woningen.
o 1921: de vakbonden krijgen meer erkenning door de wet van vrijheid van vereniging en
de eerste paritaire commissies (evenveel vertegenwoordigers als vakbonden als
werkgevers) waar ze met de werkgevers over arbeidsovereenkomstenden
onderhandelen.
o De arbeidersbewegingen worden stelselmatig uitgebouwd met vakbonden,
mutualiteiten, coöperatieven en vormingsorganisaties.
2
,2.3 Crisis en staatstussenkomst (1930-1939)
De Grote Depressie (jaren 1930), met de torenhoge werkloosheid en een scherpe daling van de
koopkracht, zorgen voor een grote aantrekkingskracht voor autoritaire regimes
(communistisch USSR / Facistisch: Nazi-Duitsland)
• 1936: Uitdrukkelijker komt een democratisch alternatief van meer staatsinterventie en planning
maar met behoud van vrijemarkteconomie, op de voorgrond met de publicatie van General
Theory of Employment, Interest and Money door Keynes:
Een sterke economische groei en volledige tewerkstelling worden bereikt door het opdrijven
van de effectieve vraag door de overheid. In een crisisperiode moet de overheid de koopkracht
ondersteunen via uitkeringen en door zelf investeringen te doen.
• 1933: Het Plan van de Arbeid van socialist Hendrik de man – gelijkaardige benadering met een
pleidooi voor staatsinterventie en de nationalisatie van basissectoren en banken.
• Uit deze grote crisis groeit ook het georganiseerd sociaal overleg: in 1936 komt de eerste
Nationale Arbeidsconferentie samen met WG’s, vakbonden en regering met als resultaat:
o Invoering van de 40-urenweek voor ongezond en gevaarlijk werk
o Betaald verlof
o Verhoging kinderbijslag
o Erkenning van de vakbonden
In de crisisjaren worden dus de kiemen gelegd voor de uitbouw van de welvaartstaat in de Tweede
Wereldoorlog.
2.4 De klassieke welvaartstaat (1940-1970)
1940-1945
Leiders van werkgevers en werknemers voeren geheime gesprekken over de heropbouw van de
economie en de uitbouw van de sociale zekerheid.
• 1944: leidt tot het Ontwerp van overeenkomst van sociale solidariteit op 28 april. Het legt de
fundamenten voor nieuwe arbeidsverhoudingen en de welvaartstaat:
o WG’s erkennen de vakbonden en streven naar de verhoging van de levensstandaard
door loonsverhoging en de uitbouw van de verplichte sociale zekerheid.
o WN’s zien af van nationalisaties, erkennen het gezag van de WG’s in de ondernemingen
en werken loyaal mee aan de verhoging van de nationale productie.
o Dit sociaal pact wordt 28 december omgezet in wetgeving door de Besluitwet Van Acker
1945-1970
Het akkoord tussen WG’s en WN’s wordt nog voor er een nieuw parlement wordt gekozen omgezet in
een wet. Dit zorgt voor een plotse sprong vooruit naar de welvaartstaat, want de ontwikkelde systemen
worden met deze wet eenvormig en verplichtend gemaakt:
• De betaling van bijdragen wordt gecentraliseerd in de RSZ
• Voor de uitvoering worden rijksdiensten opgericht die samen door WG’s en WN’s organisaties
worden bestuurd
• De uitbetaling blijft in handen van sociale organisaties
De vlugge ontwikkeling van de welvaartstaat wordt aangezwengeld door de sterke investeringen in de
heropbouw na WO2 in West-Europa. Het Marshallplan injecteert veel Amerikaans kapitaal in de
economische heropbouw, om West-Europa te verbinden aan de VS tegen het ‘Oost-Blok’.
De Sociale verhoudingen worden verankerd in het sociaal overleg tussen de sociale partners (WN’s en
WG’s) op alle niveaus met de oprichting van:
• 1945: Paritaire Commissies per sector
• 1948: ondernemingsraden
• 1948: de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
• 1952: de Nationale Arbeidsraad
Dat overleg op nationaal, sectoraal en bedrijfsniveau is gericht op de economische en sociale vooruitgang.
Een reeks sociale akkoorden waarborgen de sociale vrede.
3
, 3. De welvaartstaat in werking
De welvaartstaat zorgt voor een (her)verdeling van het inkomen, een aantal sociale uitkeringen en
collectieve voorzieningen:
3.1 Inkomensverdeling
De ongelijkheid tussen de primaire inkomens is
sterk gestegen: uit een vergelijking van de
belastingaangiftes in 2014 blijkt dat de topinkomens
sinds 1985 rijker zijn geworden.
Groot verschil tussen het primair inkomen uit de
markt en het uiteindelijke inkomen.
Welvaartstaten kennen een hoog niveau van belastingen:
• Directe belastingen: verlagen het primair inkomen uit arbeid of kapitaal. Ze werken (progressief)
herverdelend – op hogere schijven van het inkomen wordt een hoger belastingpercentage
toegepast, zodat de gemiddelde belastingdruk stijgt met het inkomen.
• Indirecte belastingen: verhogen de kostprijs van bepaalde goederen of diensten. Niet gekoppeld
aan het inkomen maar aan de waarde van het product of de dienst. Werken regressief
herverdelend – als 2 personen, met een laag inkomen en een hoog inkomen, allebei een krat bier
kopen met 21% BTW, dan zal de persoon met een laag inkomen in verhouding minder inkomen
overhouden. Zorgt dus voor een omgekeerde herverdeling naar de hogere inkomens.
Naast de belastingen zijn er ook bijdragen voor de sociale zekerheid, gebaseerd op de sociale wetgeving.
Ook dat zorgt voor transfers in het beschikbaar inkomen.
Het effect van die herverdeling op de beschikbare inkomens is in onze welvaartstaat zeer grote. De grote
ongelijkheid in de primaire inkomens toont aan dat de inkomensgroei de laatste 20 jaar vooral naar de
rijkste 10% is gevloeid. MAAR na de herverdeling door de belastingen en de sociale zekerheid stellen we
vast dat de ongelijkheid tussen de beschikbare inkomens fel vermindert.
Ongelijkheid tussen beschikbare inkomens is nergens kleiner dan in België (in Europa).
Ginicoëfficiënt = getal tussen 0 en 1 dat aangeeft hoe ongelijk het inkomen in een samenleving
verdeeld is. Een Gini van 0 verwijst naar de fictieve situatie waarin iedereen hetzelfde inkomen zou
hebben, 1 naar de al even fictieve situatie waarin 1 enkel huishouden het volledige inkomen bezit.
3.2 Sociale uitkeringen: sociale zekerheid en sociale bijstand
Financiële zekerheid van burgers wordt ondersteund door 2 types uitkeringen:
• De sociale zekerheid vangt de gevolgen op van een aantal sociale risico’s of gebeurtenissen.
Verzekering in 3 grote stelsels: WN’s – zelfstandigen – ambtenaren.
• Sociale bijstand is een vangnet waar men op terugvalt wanneer men niet of onvoldoende
beschermd is door de sociale zekerheid. Het wordt gefinancierd met belastingbijdragen en is dus
niet gebaseerd op loon. Het is gebonden aan een onderzoek van de bestaansmiddelen.
4