SOCIALE PSYCHOLOGIE
1 KENNISMAKING MET DE SOCIALE PSYCHOLOGIE
1.1 studieobject van de sociale psychologie
1.2 enkele belangrijke evoluties
2 GROEPSNORMEN
2.1 hoe normen ontstaan
2.2impact van een groepsnorm op een individu
3 PROSOCIAAL GEDRAG
3.1 onderliggende motieven van prosociaal gedrag
3.2 hulp bieden in noodsituaties
4 INTERPERSOONLIJKE PROCESSEN
4.1 als de individuele prestaties identificeerbaar zijn
4.2 als de prestaties niet individueel herkenbaar zijn
4.3 de impact van anonimiteit op het gedrag
5 SOCIALE WAARNEMINGEN
5.1 het materiaal waarop we ons baseren
5.2 het attributieproces
5.3 uitwerking tot globaal beeld
6 GROEPSPERCEPTIE
6.1 sociale categorisering
6.2 stereotypering
6.3 vooroordelen en discriminatie
6.4 discriminatie meten
6.5 ingaan tegen vooroordelen en discriminatie
7 ATTITUDES
7.1 ontstaan van attitudes
7.2 effectieve beïnvloedingsstrategieën
7.3 attitudes en gedrag
1
, 1 KENNISMAKING MET DE SOCIALE PSYCHOLOGIE
sociale deprivatie: we hbb anderen nodig, verschil in hersenen, kunnen niet ontwikkelen
sociale paradox: we hbb anderen nodig <-> moeilijk in contact met anderen
=> we houden anderen op afstand ook al hbb we ze nodig om ons gedrag aan af te meten
anderen hebben invloed op ons (gedrag kopiëren)
impliciete invloed: onrechtstreeks, subrieleren (vb. hamsteren tijdens corona)
expliciete invloed: letterlijk, de bedoeling (vb. bevelen geven en opvolgen)
verschillende ruimtes: publieke, sociale, persoonlijke en intieme ruimte (cultuurverschillend)
1.1 STUDIEOBJECT VAN DE SOCIALE PSYCHOLOGIE
1.1.1 gebiedsomschrijving
Allport (grondlegger van sociale psychologie)
=> Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten,
gevoelens en handelingen van mensen beïnvloed worden door de feitelijke, voorgestelde of
geïmpliceerde aanwezigheid van anderen mensen.
sociale psychologie = een wetenschappelijke studie
intuïtie of alledaagse kennis: gezond verstand, buikgevoel, verandert snel
wetenschap of empirische cyclus: meer stappen en zekerheid, toepasbaar op meer
mensen, objectiever, meer inspanning
-> gelijkenissen: allebei toevallige vaststellingen
-> verschillen: 1 stap vs veel stappen
wetenschappelijke studie:
begrijpende/beschrijvende methode: kwalitatieve methode, feiten zoeken (vaststellen)
correlationele methode (correlatie): samenhang tss 2 zaken zoeken, een correlatie is
geen causatie (geen oorzaken van elkaar)
-> nul correlatie = geen samenhang
-> positieve correlatie = dezelfde richting
-> negatieve correlatie = tegenovergestelde richting
experimentele methode (causatie): testjes doen, causatie zoeken (oorzaak - gevolg)
onafhankelijke variabele: de variabele die door de onderzoeken gemanipuleerd/veranderd
wordt om een effect op de afhankelijke variabele te meten, de variabele waarvan verwacht
wordt dat hij invloed heeft op de afhankelijke variabele, deze verandert niet door de
afhankelijke variabele
afhankelijke variabele: de variabele die afhankelijk is van de onafhankelijke variabele, het
gedrag dat gemeten wordt, meten we adhv de variatie van de onafhankelijke variabele
beïnvloeding van gedrag:
affect/gedachten: hoe we ons voelen
cognitie/gedachten: hoe we (over onszelf) denken
behavior/handelingen: hoe we ons gedragen
-> we worden niet beïnvloed door wat anderen werkelijk over ons denken maar door wat wij
denken dat de anderen over ons denkt
2