Inleiding:
- Mediatisering, mediacommunicatie of gemedieerde communicatie
- Mediacentralisme, technologisch determinisme, maatschappijcentrisme
1. Hoofdstuk 1: Bouwstenen van een discipline en een praktijk
1.1. Inleiding: communicatie is meer dan communiceren
1.2. Het teken als basis voor betekenisvol communiceren
- Kernvraag: hoe ontstaat betekenis?
1.2.1. Semiotiek
- Semiotiek: de leer van tekens ->overkoepelend veld
- Subdomeinen:
Fonologie: studie van klanken en de kleinste eenheden
Syntaxis: volgorde, patronen, hoe zijn ze georganiseerd?
Semantiek: relatie tussen het teken en de betekenis
Intensie: geheel van criteria of kenmerken dat bepaalt of een term wel kan
worden toegepast.
Extensie: klasse van zaken waarop de term is toegepast
Bv: Democratie, Romantische komedie, Champagnevoetbal
Pragmatiek: relatie tussen teken en tekengebruiker
1.2.2. Teken, tekensysteem en tekenindeling
- betekenaar (Sa, signifiant): drager van betekenis (foto, tekening, woord schrijven)
- betekende (Se, signifié): dat waar de tekenvorm naar verwijst
- afspraak: relatie tussen beide, vb: stoel in Frankrijk -> andere Sa (chaise), zelfde Se
- referent: eigenlijke fysieke object waar het teken naar verwijst
vb: stoel: kan verschillen per persoon -> communicatieprobleem
geen referent: liefde, waarheid,…
- significatie, Roland Barthes
primair: denotatie: universele waarden, ‘wikipedia’-definitie, letterlijke betekenis
secundair: connotatie: extra betekenis bepaald door de betekenaar
positieve/negatieve connotatie
variabel van personen, locatie,…
Hangt samen met specifieke (fysieke) verschijningsvorm van de betekenaar
Evaluatieve lading/referentiële lading
voorbeeld Joodse ster (vlag Israël, Nazi-regime)
1.2.2.1. tekensystemen
- Tekensysteem van Charles Peirce (VSA)
- Pierce: relatie interpretant en representamen
Interpretant: geheel aan conclusies, de interpretatie die we aan
het teken geven
Representamen: eigen interpretaties, teken
Vb: Representamen= student, object= bepaalde persoon, andere interpretant=
positief voor student, negatief voor oude vrouw
- De Saussure: gaat vooral over taal, object is niet nodig
Betekenaar en betekende
“Betekenaar” in zin van drager van betekenis van een bepaald teken
“Se wordt extra Sa voor (Se van) een ander teken”-> koud en warm
Onderlinge relaties tussen tekens: Twee soorten relaties
1) Paradigma: selectie, verticale relatie tussen de tekens (vb: pasta/pizza)
1
, 2) Syntagma: combinatie, horizontale relatie tussen tekens (volgorde maaltijden)
Indelen en categoriseren
Rol van de tekengebruiker
Betekende van een teken, is ook de betekenaar van een ander teken (vb: kat en
hond -> tegenstellingen)
Se wordt ruimer -> drager van teken
1.2.2.2. Tekenindelingen
- Tekenindeling van Charles Peirce: relatie teken en object=!, 3 relaties:
Icoon: Teken dat visueel, auditief of olfactorisch een gelijkenis vertoont (imitatie)
vb: schilderij van landschap, ketchup chips, geur
Index: Teken met rechtstreeks, existentieel of natuurlijk verband met object
(oorzaak-gevolg)
vb: wit poeder op de grond= sneuw, index
moet vaak aangeleerd worden of via ervaringen
symbool: voor tekens die geen referent hebben, teken dat betekenis heeft obv een
conventie of afspraak
vb: hartje= liefde
examenvraag: verkeersbord
icoon: gelijkenis kruispunt
index: nabijheid van kruispunt
symbool: bord wijst op voorrang (regel)
- Tekenindeling van J.M. Peters:
- Symbool Peters ≠ Pierce:
1.3. Elementen van het communicatieproces
1.3.1. Communicator
- “Actor die boodschap met informatie uitzendt”
- onderscheid bron (niet uitzenden) – communicator (wel uitzenden)
- Bedoeld en bewust communiceren, ook onbedoeld en onbewust
- Voorbeeld: zweten (onbewust= nervositeit) tijdens spreken (bewust)
- Individu of groep (vrt) -> twitter accounts van bekende mensen (tussenin)
- Vastgelegde rol? feedback en feedforward
Feedback: boodschap aanpassen op basis van reactie
Feedforward: anticiperen op reactie publiek (vb: niet boos worden maar…)
- Selectie: bepaalde dingen zeggen, andere achterhouden
- Copresence: aanwezigheid van communicator en ontvanger; extra betekenis; non verbaal
(intonatie, lichaamstaal,…)
1.3.2. Boodschap
- Bewustzijnsinhoud en externaliseren (omzetten in tekens, kenbaar maken voor publiek)
- Altijd ontvanger voor boodschap? -> niet intentie publiek maken: dagboek, afluisteren
1.3.2.1. Referentiële/inhoudelijk aspect
2
,- gebruik van tekens-> pure inhoud/kernboodschap
- Representationele verwijzingsfunctie: immateriële of abstracte aard. Bv: het teken waarheid.
- Referentiële verwijzingsfunctie: materieel (boek, stoel,…)
1.3.2.2. Expressieve of vormelijke aspect
- Beïnvloeding door vorm van de boodschap
- Laat toe onderscheid te maken in de boodschap van een zender naar betekenis of
doelstelling.
- Bv: lay-out van een tekst, tonaliteit of intonatie van een uitspraak
1.3.2.3. Relationele en appellerende aspect
- relatie met ontvanger en een handelingsaspect
- relationele (relatie ontvanger) en appellerende (vb: bevel)
- vb. reclamespot: inhoudelijk: : zakelijke inhoud (feiten), vormelijk: lay out, relatie opbouwen
met (potentiële) klant, oproepen tot bepaalde handeling (kopen van product, stemmen, …)
1.3.3. coderen: encoderen/decoderen
- Coderen: encoderen + decoderen (ontvanger)
- Encoderen: zender, code (manier waarop een set van tekens systematisch georganiseerd is in
een systeem= eenheden (a-z alfabet) + patronen (kat))
- Decoderen: ontvanger, dubbel proces
syntactisch (ontcijferen/decoderen)
semantisch (betekenis aan toekennen)
- onderscheid
Dominante/ hegemonosche decodering(preferred reading): zelfde bedoeling
communicator en ontvanger
Aberrante decodering(opposite or counter-hegemonic reading): andere bedoeling,
ironie, niet akkoord zijn
Onderhandelde decodering(negotiated reading): niet alles volgen, wel mee in het
verhaal (vb: superhelden)
- Reflecties: context (media-logic): evenwicht productie-conventies en publieksverwachtingen
vb. Kleding bij nieuw
- ! aspecten:
1) Gemakkelijkheidsgraad: niet elke boodschap is even gemakkelijk te en- en decoderen
2) verschillend vermogen: niet iedereen beschikt over hetzelfde vermogen tot coderen
3) onderscheid digitale (geen verwijzing naar man) -analoge (wel verwijzing naar man) code
1.3.4. Transmissie, kanaal en medium
- Transmissie: overbrengen v/e geëncodeerde boodschap van communicator naar ontvanger
- Nodig: kanaal (materiële/ fysische drager van signaal) als verbindingsschakel tussen 2/+
actoren (communicator en ontvanger)
- Kanaal is fysische materie, dus geen onbeperkte maar begrensde beschikbaarheid
- Medium: technische middel voor vermenigvuldiging en transmissie om ruimte- en
tijdsbeperkingen te overwinnen, niet altijd nood aan medium (gesprek) (vb. brief)
- Betekenis -> teken -> signaal -> kanaal
- Probleem ruis (noise):
Externe ruis: verstoring buiten de communicatie (vb: vlieg op projector)
Interne ruis: psychologisch (drugs genomen), semantisch (andere taal), mechanisch
(kanaal -> technische problemen)
1.3.5. Ontvanger
- Van passieve naar actieve en selectieve ontvanger
3
, - Ruis reduceren door ontvanger: opvullen gaten en toevoegen details (zelf invullen),
assimileren van boodschap (woorden verdraaien), realiteitsreductie- en versterking (kern,
versterken,…)
- Selectiviteit en perceptie:
1) selectieve bloodstelling:
kennisneming (onvermijdelijke selectiviteit in het ontvangen en verwerken van
communicatiesignalen om fysiologische redenen)
Selectieve aandacht: mate waarin men al vertrouwd is met onderwerp
2) selectieve waarneming: proces betekenis toekennen aan signalen die men bij
kennisneming heeft opgenomen
3) selectief onthouden: interesse, positieve, negatieve
4) selectief aanvaarden: van boodschap of elementen: consistent met normen en waarden
1.3.6. Wanneer is een communicatieproces geslaagd?
- intentionaliteit (intentie communiceren), effectiviteit (doel bereikt), interactiviteit
1.4. Communicatiemodellen
- Bewust gesimplificeerde beschrijving van deel van de werkelijkheid
- Grafische weergave realiteit
- Componenten (bouwstenen): elementen, eigenschappen en relaties
- Functies: afbakening en explicatief (uitleggen)
- Vorm: verbaal en of grafisch
1.4.1. Model van Lasswell (1948)
- Relatie tussen elementen van het communicatieproces en types van onderzoek
- Kritiek: Lineair (geen feedback), intentie v/d communicator, vooral op effect gericht, geen
aandacht voor selectie, context, ruis…
1.4.2. Model van Shannon & Weaver (1949)
- Technische (!klemtoon) verloop communicatiemodel (medium)
- Receiver: tussenschakel/tussenpersoon (technische en sociaal)
- Onvolledig: minder aandacht voor betekenis, selectie,
ontvanger, …
- Belangrijke toevoeging: ruis
- Kritiek: Lineair en unilateraal (geen aandacht context, louter
technisch
1.4.3. Balansmodel van Newcomb (1953)
- ABX- model/ co-oriëntatiemodel
- Theorieën attitudeverandering (houding tov iets) en idee van gelijkenis
- Sociolinguïstiek:
- Dynamisch circulair model: communicatie
- Focus sociale en maatschappelijke verhoudingen: imbrication= evenwicht
onderlinge relatiepatronen (sterke overlap -> sterkere relatie)
- Communicatie: gericht op evenwicht + idee van oriëntatie
1.4.4. Model van Schramm (1954)
- psychologie van interpersoonlijke communicatie (2 personen)
4