CH
ACADEMIEJAAR 2022-2023
HET ACTIEVE BEWEGINGSSTELSEL II
CH
PROF STEVEN VAN CRUCHTEN
UANTWERPEN
,CH
Osteologie achterste lidmaat
Regiones achterbeen
- Heupgewricht is enorm belangrijk, zowel bij GHD en KHD (heupdysplasie, achterhand lager gelegen
belast het gewricht, vaak bij Duitse herder) → veel afwijkingen
De kom is bij sommige hondenrassen slecht aangelegd → als die mooi diep is kan die er moeilijk uit
geraken, als die niet diep genoeg is kan die kop van de femur uit de kom geraken (luxatie) ➔ dier gaat
manken (is uit de kom)
Rashonden waarmee gefokt wordt krijgen standaard een radiografie van het heupgewricht → moet je
hebben voor een bepaalde kwalificatie om mee te fokken.
Beide heupbenen aan de onderkant verbonden met elkaar en die zijn met elkaar verbonden via een
synostose.
- Bij het kniegewricht zien we ook vaak afwijkingen → samengesteld gewricht.
Bij honden vaak een kruisbandruptuur door een bepaald trauma → er is een craniale en caudale
(laterale of mediale) → afhankelijk van welke het is kan je met de tibia een bepaalde beweging kunnen
doen (voor of achter) → die twee kruisbanden hebben een tegengesteld effect zodat dat niet kan
bewegen.
Bij kleine hondenrassen (bijnag nooit bij grote honden rassen want die hebben grote spiermassa om dat
tegen te houden) zie je vaak een patella luxatie → patella uit de kom (nooit bij paard, soms bij trauma)
→ paard heeft 3 patella banden (centraal, lateraal en mediaal) en de hond maar 1.
De patella kan opslot gezet worden, passief steunapparaat → hoofdzakelijk voor het achterbeen (paard
kan rechtopstaand slapen) ➔ distale epifyse van de femur aan de mediale zijde hebben we op de
condyl een bijkomend uitsteeksel en de mediale patellaband kan daar achter haken en dan zit de knie
op slot, als het paard de quadriceps relaxeert, kan die weer gaan lopen (niet bij KHD of rund).
- De tarsus of sprong (analoog carpus bij het VB) is het hielgewricht (afhankelijk van plantigraad,
ungiligraad, digitigraad) → bij paarden heel belangijk want staat onder een zware belasting, want die
staan op tippen van de tenen (ungiligraad).
Onderbeen beenderen zijn wel gelijkaardig aan het voorbeen.
- Het asskelet en daar heb je het sacrum of heiligbeen vormt gewricht met de heupbeenderen → ilio-
sacraal gewricht is een syndesmose en er zijn daar ook elastinevezels aanwezig → dichter bij de dracht,
kan kan daar flexibilteit ontwikkeld worden in het dak van de heupen.
Achterste lidmaat
- Pelvis (bekken) = 2x os coxae
o Os ilium (darmbeen)
o Os pubis (schaambeen)
o Os ischium (zitbeen)
→ grens tussen de drie zie je thv het acetabulum
,CH
- Achterbeen
o Femur
o (Patella is een sesamsbeen dat is ontstaan door wrijving)
o Ossa cruris (beenderen onderschenkel): tibia en fibula
o Tarsus
o Metatarsus (vergelijkbaar met voorbeen)
o Digiti (vergelijkbaar met voorbeen)
Bekken
Zie tekening 2de les in het begin
Eq.
Bekkengordel
Bekkengordel, vormt een cirkel. Er wordt een
geboortekanaal gevormd met een dak; bodem
en twee zijwanden.
Je ziet de twee heupbeenderen met daartussen
en soort vleugelachtige structuur = heiligbeen of
sacrum = bot dat onstaat door versmelting van
verschillende sacraalwervels. Vormt de dak.
Dak van het bekken gaat overwelft worden door
bekkenbanden (ligamenten) = brede
bekkenband. Heeft openingen boven de
inscisura ischiadica major en minor.
Meest craniale stuk van het been is ventraal
versmolten met een symphyse (synostose,
beenderige versmelting) → daarom spreken we
van een bekkenbodem. Thv het schaambeen.
Paard kan niet opzij slaan, deze heeft een lig. Accesoriom ossis femoris en dit is een afsplitsing van een van de
buikspieren.
Bij de merrie is dit het geboorstekanaal → hoogte is hoger dan de breedte (is ook zo bij het veulen). Been
punten voor beeldvorming om te zien of het kanaal groot genoeg is.
Bij de hengst zit er een uitsteeksel naar boven, bij de merrie niet want dat kan het veulen beschadigen.
Bij het laterale aanzicht zie het tuber sacrale (regio richting sacrum) en crista ischiadica minor.
Je ziet duidelijk de twee iliumvleugels, symphisis pelvina = versmeltingsnaad van de bekkenbodem, acetabulum
(de kom van het bekken waar de caput zal inpassen), sacrum, bekkenholte.
Sacrum dat een gewricht vormt met de 2 iliumvleugels is een syndesmose, dus BW maar er zitten daar ook
elastinevezels. Voor bevalling: door hormonen worden de elastinevezels beweeglijker. Bij de partus kan het
sacrum naar boven bewegen, ook om de bevalling te bervorderen.
,CH
Crista iliaca, tuber coxae, …
Facies auricularis van het sacrum en die staan in verbinding met de facies auricularis van het ilium zelf.
Tuberculum voor de m psoas minor en de beenpunten voor de area voor de … . Die gaan de breedte van het
bekkenkanaal bepalen. De hoogte van het bekken bepalen: bij paard pecten opgedeeld in een tuberculum
pubicum dorsale en ventrale. Het dorsale komt enkel voor bij de hengst. Starten van het pecten en verticaal naar
boven naar het ventrale, meesta cranioventrale stuk van het sacrum is het promotorium. Zie les 2 op 30
minuten. Inclinatie, helling. Bij het paard is de relatief groot, bij rund is die helling veel minder uitgesproken.
Veulen moet hier passeren. Breedte meten twee tub psoas minors en hoogte rekening houden met de twee
lijnen → doorgang bepalen.
Bekken
Het craniale stuk is altijd veel breder dan het caudale → driehoekige structuur kan je herkennen bij het paard
door de uiterste hoekpunten te verbinden.
Een eminentia ilio-pubica bij de overgang van het ilium naar het pecten een uittsteeksel. Die twee eminentia
worden verbonden door een lig en de m rectus abdominis gaat daarop vasthechten.
Sulcus lig. Accesorium ossis femoris.
1: Acetabulum: bestaat uit verschillende delen
- Glad deel: facies lunata, is volledig bekleed met gewricht KB voor het gewricht met de femur
- Put van het acetabulum = fossa acetabuli, van belang voor aanhechtingspees van een lig zodat de kop
van de femur in het acetabulum blijft. Lig acetabuli doorsnijden bij amputatie. Toepassing zie
heupdysplasie.
2: Fossa acetabuli
3: Inscisura lunata
4: Facies lunata
5: Spina ischiadica: aan de dorsale zijde. Scheidt de isncisura ischiadica major en minor.
6: Foramen obturatum: bilateral, die worden overspannen door een vlies met op sommige plaatsen een
uitzondering om de leidingen door te laten.
7: Area lateralis m. recti femoris
7A: Tuber coxae: heup zelf
9. Margo cranialis – inscisura scapulae
10. Crista iliaca: verbinding tussen tuber coxae en tuber sacrale aan craniale zeide
11. Facies glutea
12. Facies sacropelvina
14. Inscisura ischiadica major
16. Tabula ossis ischii
17. Facies symphysialis
18. Tuber Ischiadicum = zitbeenknobbels, worden van elkaar gescheiden door een boog = arcus
ischiadicus.
,CH
Heupbeen
De twee ossa coxae apart
1: Acetabulum
2: Fossa acetabuli
3: Inscisura acetabuli
4: Facies lunata: bekleed met gewrichtsKB
5: Spina ischiadica
6: Foramen obturatum
7A: Tuber coxae
14: inscisura ischiadica major
16: Tabula ossi ischii
17: Facies symphysialis
18: Tuber ischiadicum
19: Inscisura ischiadica minor
20: Corpus ossis publis
23: Pecten
27: sulcus obturatorius
,CH
Bo.
Bij het rund is het veel plomper.
Geen driehoeker, maar vierhoekig fenomeen als je de beenpunten gaat verbinden.
Eerder ovale vorm wat overeenstemd met de vorm van een lamf.
Bekkengordel
Tuber sacrale, tuber coxae,
maar de grens tussen beide,
cirsta iliaca, is kleiner
Geen sulcus voor het lig.
Accesorium ossis femoris,
want is niet aanwezig.
Het pecten is wel duidelijk
aanwezig = referentie punt om
diameter te gaan bepalen.
Tuber ischiadicum is ook in
twee delen opgedeeld.
Bekken
schema tekening bekken
Eerder vierhoekig
Pecten, duidelijk aanwezig
,CH
Opdeling van tuber ischiadicum → dan weet je zeker dat je met een rund te maken hebt en niet met een paard.
22: Ramus caudalis ossis ischii 25: Tuberculum pubicum dorsale
23: Pecten 30: Crista symphysialis
24: Eminentia iliopublica ook bij andere DS: voor een lig
Ca.
Meer gelijkaardig aan het rund, is
rechthoekig ipv vierhoekig.
Voor de rest vinden we alle delen
terug.
Tuber ischiadicum is niet
opgedeeld.
De arcus ischiadicum is bij de hond
wel heel duidelijk aanwezig is
Het dak van het bekken is omgeven door ligamenten en daar heb je een iscisura ischiadicum major met
daarboven een foramen ischiadicum major, omdat er leidingen moeten passeren.
Acetabulum wordt vergroot door een KB lip = labrum acetabulare en dit maakt dat de kop dieper wordt zodat
het caput femoris niet uit de kom gaat gaan.
Tuber sacrale en tuber coxae zijn direct verbonbden met elkaar, moeilijk onderscheiden van elkaar. Crista iliaca
gaat de verbindingslijn zijn er is geen indeuking.
29: Arcus ischiadicus
71: Facies articularis
,CH
Femur
Eq.
Rechter femur
Bij de hond heb je een duidelijk collum van de femur, dat heb je bij het paard niet. Dit wilt zeggen dat de kop
duidelijk afgescheiden is van uw epifyse.
Duidelijke caput ossis femoris die past in de fossa acetabuli.
Aan de laterale zijde hebben we de trochanter major bestaat uit twee delen: pars cranialis en caudalis. Enkel bij
het paard opgedeeld. Tussen die twee delen zit er een sulcus intertrochanterica.
Trochanter minor die ligt verder naar distaal en mediaal en typisch bij het paard is er een bijkomende
trochanter, de trochanter tertius, ook lateraal (bij het rund komt die niet voor).
Trochanter major is uitgehold aan de mediale zijde, fossa trochanterica.
Crista intertrochanterica loopt bij Eq tussen de trochanter major en tertius. Bij rund loopt die van trochter major
naar minor.
Distale epifyse bestaat aan de craniale zijde uit een trochlea die door een sagitalekam wordt opgedeeld in twee.
Aan de mediale zijde zie je de twee condylen (med en lat) met epicondylen lat en med → voor de
collateraalbanden
Tussen de condylen de fossa intercondylaris. Die condylen vormen een gewricht met de tibia, maar de tibia is
niet mooi afgerond om een gewricht te vormen → incongruent gewriht → extra structuren die ervoor zorgen
dat die 2 epifyses mooi bij elkaar blijven en dat zijn de menisci. Menisci zijn breed aan de buitenkant, vermijden
dat de condylen gaan luxeren. Menisci zijn ook schokdempers voor de grote massa.
54: fossa supracondylaris lateralis boven de laterale condyl bij het paard en bij de andere species hebben we een
crista (kam).
Aan de laterale kant twee bijkomende putten voor spieraanhechting: fossa extensoria (62) (strekkers) en de
fossa m. poplitei (63).
, CH
Bij de trochlea ossis femoris zien we aan de mediale kant een uitsteeksel tuberculum trochlea ossis femoris →
de mediale patellaband gaat daar achter gaan haken en dan staat de knie op slot. Als paard de quadriceps
relaxeert gaat die terug kunnen lopen.
Bo.
We hebben niet te maken met de trochanter
tertius en de trochanter major is niet opgedeeld
in pars cranialis en caudalis. Trochanter minor is
ook minder uitgesproken. Crista
intertrochanterica is verbinding tussen trochanter
major en minor.
Fossa supracondylaris is minder uitgesproken dan
bij het paard.
Ca.
Een duidelijk colum.
Vebinding tussen
trochanter major en
minor.
41: Fovea capitis ossis femoris 50: Crista intertrochanterica 61: Epicondylus lateralis
42: Collum ossis femoris 51: Corpus ossis femoris 62: Fossa extensoria
43: Trochanter major pars cranialis 54: Fossa supracondylaris 63: Fossa m. popliteus
44: Trochanter major pars caudalis 55: Tuberositas supracondylaris lateralis 64: Fossa intercondylaris
45: Inscisura trochanterica 56: Tuberositas supracondylaris medialis 66: Tuberculum
46: Fossa trochanterica 57: Facies poplitea trochleae ossis femoris
47: Trochanter minor 58: Facies medialis – candylus medialis
48: trochanter tertius 59: Epicondylus medialis
49: Linea intertrochanterica 60: Facies lateralis – condyles lateralis
, CH
Patella
= sesamsbeen
Deze is evolutionair ontstaan door wrijving (deze
zat in de quadriceps), heeft een basis en een apex.
Aan de achterkant een crista sagiatlis om een
gewricht te gaan vormen met de trochlea ossis
femoris. En de patella banden afh. Van species gaan
aan de apex gaan vasthechten en loopt naar de
tibia. Facies articularis met daarin een crista
sagitalis die past in de trochlea van de femur. Aan
de proxiamel zijde zal de m. quadriceps gaan vasthechten. Er zijn 3 patellabanden die gaan zorgen dat de patella
niet uit de trochlea van de femur geraakt.
Honden hebben maar één patella band, de rechte patella band → meer flexibiliteit. Bij kleine hondrassen vaak
een patella luxatie, ze gaan manken. Niet snel bij grote hondenrassen, die hebben een zwaardere spiermassa en
hierdoor is de patella meer gefixeerd. Patellabanden zitten distaal vast aan de tibia.
69: Basis patellae
70: Apex patellae
72: Facies
cranialis
Ossa cruris
= schenkel, met schenkelbeenderen.
Tibia en fibula is bij GHD samengesmolten, KHD en varken volledig apart uitgebouwd. Bij Eq enkel proximaal een
stiletvormige beentje te zien van de fibula. Bij het rund enkel het proximale deel bestaat en gaat door een
ligament worden vastgehouden aan de tibia.
Eq.
Bij de proximale epifyse zijn er verschillende uitsteeksels
→ eminentia intercondylaris lat en med. Die zit tussen de
twee condylen van de condylen van de femur.
Tussen 2 tuberculi een ruimte, een area intercondylaris
centralis (79). Ook een area intercondylaris cranialis (81)
en caudalis (80). Belangrijk want er gaan daarin specifieke
Linker tibia banden aan vasthechten (kruisbanden, zie schuifladetest).
Die menisci zitten ook op de regio’s en die gaan ook vast
zitten met banden.
Craniaal zie je bij het paard een duidelijke tuberositas tibiae (proximaal) en die zit zich voort in een riggel = crista
tibiae. Mediaal voel je het planum cutaneum en lateraal voel je allemaal spiermassa en in die ruimte ligt een
sulcus extensorius. Bij paard wordt de tuberositas tibiae opgesplitst bij 84A is er een sulcus → de middenste
patella band loopt daarin.
Distaal zien we geen trochlea, maar een cochlea maw ipv een bolvomige structuur is er een uitgeholde structuur
en stuk van de tarsus past daarin. Met bilateraal 2 uitsteeksels lat en med enkel = lat en med maleolus.
Lateraal zit het stukje van de fibula.
Caudale zijde hebben we lijnen voor de aanhechting van de m. popliteus.