Practicum 1
COVAD 9-12 jaar
WISC 6-16 jaar
WAIS 16-85 jaar
HOOFDSTUK 1 Doelstelling van de onderwijsactiviteit
Bij 16-jarige is er overlap. Indien beide koffers aanwezig in werksetting laten afhangen van het
kind: bij vermoeden dat kind beter zal presteren dan lft.genoten, neem je de moeilijkere testkoffer
(WAIS) ander de WISC.
Observatie vindt plaats tijdens intake- /vooronderzoeksfase.
HOOFDSTUK 2 Materiaal
Materiaal: chronometer bij koffer vragen. Handleiding ook los te vragen en normtabellen.
HOOFDSTUK 3 Situering testgebruik
Zie cursus voor definitie een test: p. 7: ‘kwantificeerbare, of althans een duidelijk categoriserende,
methode van onderzoek betreffende variabele psychische eigenschappen van afzonderlijke personen
hetzij individueel, of in groepsverband uitgevoerd.’
Kwantificeerbaar: aan het einde van je test bekom je een categorie (gemiddeld/hoog/…) uit of een
score bv. 100/120/… .
Methode onderzoek. Psychische eigenschappen: kan over persoonlijkheid gaan, zelfzekerheid,
faalangst... .
Van afzonderlijke personen. Individueel: 1 op 1 of in groepsverband bv. COVAD (hoewel die ook 1 op
1 kan afgenomen worden). Ook al is het in groepsverband, dan kan je toch de IQ-score van elk
individu bepalen.
Uitspraken doen…
Voorbeelden: school, klinische, arts heeft een vraag die beantwoord moet worden. Binnen veel
domeinen gebruikt SPP (schooladvies, leerstoornis, ondersteuning nodig), KLP (diagnoses,
behandeling, terugbetaling medicatie), A&O (sollicitatie: deze persoon geschikt voor de functie?).
Potentieel ernstige gevolgen: stel in KLP diagnose fout foute behandeling.
Les 1
Daarom is verantwoord testgebruik zo belangrijk.
HOOFDSTUK 4 Verantwoord testgebruik
Niet zomaar iedereen kan die testen aankopen, enkel gediplomeerden: om de testen af te nemen
heb je competentie voor nodig. Regels voor psychodiagnostici: Internationale Test Commissie
richtlijnen. Zie ppt.
Richtlijnen i.v.m. testsessie voorbereiden; test op juiste wijze afnemen; zorgvuldig scoren en
analyseren; correct interpreteren; correct rapporteren.
Zie ppt. voor elke richtlijn uitgebreid!
T.o.v. cliënt: *Informatie geven: vermelden ‘intelligentie’? Nee, want onrust + eigenlijk kan je dat wel
zeggen als in: we gaan een aantal oefeningen doen. Niet liegen!
*Uitleg rechten en plichten bv. in ziekenhuis de gevolgen meegeven van wat als ze
wel/niet deelnemen aan de test.
*Toestemming vragen (informed consent)
1
, Praktische maatregelen: *Grondige voorbereiding van materiaal en instructies: tafel leeg, geen
afleidende prikkels, geen gsm/belsignaal, stel rolstoelrem?
Persoon moet zijn optimale prestaties kunnen laten zien.
4.2. Test op juiste wijze afnemen
Zie ppt.
Toezicht houden: hoe komt iemand tot oplossing, hoe gaat iemand ermee om als iets niet lukt.
Chronometer die niet piept nemen!
Geen gsm als timer!
4.3. Zorgvuldig scoren en analyseren
Ieder op een gelijke manier scoren.
Vgl. met normgroep want afhankelijk van een aantal factoren ga je je meting anders interpreteren.
4.4. Correct interpreteren
Inzicht in de test en onderliggende basis.
Inzicht: Soorten tests leveren verschillende scores want andere type vragen enz.
Mensen met andere (migratie)achtergrond zijn bij onze tests in het nadeel?
Rekening houden met behoeften van belanghebbenden: sommigen laten niet helemaal zien wat ze
kunnen doordat ze bv. recht hebben op extra hulp als ze een lage score op de test zouden behalen,
terugbetaling krijgen bij een bepaalde score op de test enzovoort.
Overgeneralisatie vermijden dus niet bij IQ- of PH-test zeggen DIT (de uitslag) in jouw IQ of PH, want
in een andere situatie kan dat anders zijn.
Les 2 Handleiding: tekst die je moet kennen vanbuiten kennen bij testafname. Je mag wel eens ‘spieken’
maar niet hele tijd aflezen.
Stimulusboek met ring naar cliënt toe. Technische handleiding niet nodig op mondeling
examen/tijdens afname. Wel nadien voor interpretatie.
Scoringsmal ook na afname pas. Rode potloden meenemen.
4.5. Correct meedelen resultaten
Begrijpelijk voor ontvanger, aangepaste vorm en structuur (taal) conform de testsituatie, taal: in
verslag maar ook naar mensen van andere discipline toe. Niet in ons eigen vakjargon = te moeilijk
verstaanbaar/te begrijpen.
Weten waar ondersteuning nodig is, sterktes en zwaktes meedelen. Verslag afhankelijk van de
hulpvraag.
Taal: geen spel- of typfouten want dat toont onbetrouwbaar.
HOOFDSTUK 5 De visie op intelligentie
Intelligentiebegrip manifesteert zich in heel uiteenlopend gedrag. Bv. kaartspel, planningen maken… .
Veel psychologische factoren spelen een rol bij gedrag:
- Cognitieve (intellectuele) vaardigheden
- Impulscontrole bv. je wil slapen in de les maar doet het niet want het is ongepast – je houdt
je impulsen onder controle
- …
Ook emoties hebben effect op wat je doet bv. als je verliefd bent.
Intelligentie is functie van volledige persoonlijkheid. Intellectuele en niet-intellectuele factoren
beïnvloeden dit.
Aandeel beide factoren kan sterk verschillen & invloed: omgeving, ervaring, training & scholing.
2
,Zie ppt.
Waarom tests zo vaak vernieuwd? Moeten relevant blijven voor de tijd: plaatjes, woorden
vernieuwen. Rekening houden met verschillende culturen en beperkingen. Digitaal testen komt meer
op.
MAAR ZEKER HET FLYNN-EFFECT! Dit wil zeggen dat op 10 jaar tijd de gemiddelde intelligentie in de
bevolking met 3 punten stijgt. Maar er is afgesproken dat de gemiddelde intelligentie 100 is over de
hele wereld. Daarom moet men testen aanpassen zodat het gemiddelde teruggebracht wordt op
100. Bevolking wordt intelligenter door verschillende factoren (opvoeding…). Laatste jaren is het
FLYNN-Effect niet meer aanwezig, het gaat de tegengestelde richting uit.
Tests aangepast om terug te brengen naar gemiddelde van 100.
Kritiek: de makers van tests verdienen hier ook geld mee door er nieuwe te ontwikkelen.
Dus om de 10 jaar moet je kijken of je testkoffer nog relevant is.
5.2. CHC-model
Waarom G niet in het midden? Hoe korter de pijl, hoe meer het de algemene intelligentie (G-factor)
bepaalt.
Reactiesnelheid (verste pijl) draagt ook bij aan algemene G (intelligentie), maar minder dan de
andere brede cognitieve vaardigheden. Telt wat minder zwaar mee.
Niveau 3 = G-factor (algemene intelligentie).
Niveau 2 = brede cognitieve vaardigheden.
Niveau 1 = nauwe cognitieve vaardigheden waar je je test op plaatst, dit meet je.
Definities brede cognitieve vaardigheden zie slide ppt.
3
, 5.3. Kenmerken meten intelligentie
Aangeboren VS ontwikkelde capaciteiten (via training/scholing…)
Selectie van tests o.b.v. welke vragen je wil stellen, beroep, werk. Taken die aansluiten bij schools
functioneren... . Niet alles van intelligentie zit in test want selectie.
Minder invloed van niet-intellectuele factoren. Zitten niet echt in onze test. Score uit test is niet dé
intelligentie.
Test: je hebt maar 2u tijd voor afname ongeveer.
Selectie: sociale cognitie, motivatie etc. ontbreken. Wordt niet gemeten in de test.
Bv. iemand kan heel slim zijn, maar zonder motivatie of doorzettingsvermogen is die persoon daar
niet veel mee.
Belangrijk: intelligentie niet gelijkstellen met het resultaat op een intelligentietest:
Belang van observatiegegevens!
Gegevens ingewonnen via andere bronnen (informanten) bv. broer, ouders,
schoolleerkracht… .
5.4. Implicaties
TIQ relatieve maat moet je vgl. met personen van gelijke leeftijd (leeftijdsnormen). Dan weet je
wat je moet verwachten van die persoon met die leeftijd.
TIQ meest valide schatting van algemene intelligentie.
Blijft beperkt, je hebt aanvullende informatie nodig. Subtests zijn geen indicatoren van één
intelligentiefactor.
Bv. subtest meet rekenen, maar verschillende factoren spelen mee.
Bv. proefleider leest vraag voor of de vraag is misschien heel lang waardoor proefpersoon dat niet
kan onthouden.
Volgorde van subtests aanhouden, dat is bepaald door de uitgevers: zo zit er variatie in &
standaardisatie: voor elke proefpersoon hetzelfde om scores beter te kunnen vergelijken.
Als je de test zou afnemen in twee delen, moet dat binnen één week tijd. Maar liefst in één
stuk/geheel, dus ongeveer 2 uur tijd rekenen.
Geen beloning na elke subtest want dan presteren ze beter.
Bekrachtigen mag wel, maar nooit zeggen of iemand juist antwoord gaf.
Altijd alles noteren: alle antwoorden want kan zijn dat nadien andere persoon het van jou overneemt +
analyseren o.b.v. antwoorden waar het ‘mis’ liep.
Snel noteren! Tijd ook goed noteren bij bepaalde subtests.
Enkel afkortingen van de test mogen: staat in handleiding welke dat zijn. Geen eigen afkortingen.
Beginregel: ondergrensitems & omkeerregel
STARTITEM: aangeduid met een pijl = beginitem bepaald door leeftijd. startitem
Bij WISC bv. bij Matrix redeneren pijl met lft. bv. 9-11 jaar begin bij item 5. Ook zo bij WAIS. Staat op
je formulier aangegeven.
Eerste twee items: startitem en het item erna = BASISITEMS.
Als op de basisitems perfecte score wordt behaald (bv. bij WAIS als item 5 startitem is, dus op item 5
en 6 want dat zijn de basisitems), dan krijgt men de punten van voorgaande items (bv. bij WAIS item
4