Politicologie – S. Walgrave
2022-20233
,LES 1: Politiek en Politicologie
Belang van Politiek
Voorbeeld: invoeren van autogordel in 1975
- Veel verzet (privézaak) (‘wat moet de overheid doen?’)
- Groot gevolg: geschat 30.000 doden minder (B en NL)
Politiek heeft impact: invoer van politieke maatregelen (met soms (positieve) gevolgen)
Beperkte ‘maakbaarheid’ van de samenleving (economie, mentaliteit…)
(vb. transmigrantencrisis, vluchtelingencrisis, radicalisering, corona, energie)
Nationale politiek verliest zijn greep (Luc Huyse)
Sociale media vs. politici:
- Politici: geen eindeloze macht
- Sociale media: voeren steeds vaker veranderingen door = belangrijke opkomende politieke schakel
Deze cursus: bouwstenen van politiek
- Actoren, instellingen, functioneren
In breder kader plaatsen van dagdagelijks versnipperd politiek nieuws
- Historisch (beter begrijpen als we weten waar het van komt)(vb. vakbonden die mee SZ besturen)
- Vergelijkend (comparatief)
Comparative Politics
- ‘If you only know one country, you do not know any country at all’ (Lipset)
- België (Nederland) voortdurend gaan vergelijken met andere landen
- Voorbeeld: sterkte van rechts-populistische partijen (vgl. met Franstalig België)
- = belangrijke tak in de politieke wetenschappen (bestuurskunde, internationale politiek en politieke filosofie)
- Opvolgingsvakken met meer diepgang (Master PS in het Engels, Politieke Communicatie, Internationale
Betrekkingen)
leren vergelijken om te kunnen begrijpen (vb. Belgische en Britse politiek = elkaars tegengestelde)
Politiek en Politieke Wetenschap
Politiek = sturen van de (een) samenleving
- Afspraken als mensen iets samen willen doen
- Grotere groep = meer afspraken = formeel
- Πολιτικα (politika) = dat wat met de staat (polis) te maken heeft
- = per definitie ook conflicten over sturen van de samenleving (meningsverschil)
= brede definitie (politiek is OVERAL)
- Overal waar er regels/ afspraken bestaan
- Ook in verenigingen en organisaties (die een leerschool van de ‘grote’ politiek zijn)
Variaties in politiek
1. Territorium
- Welk soort samenleving wordt gestuurd?
- Samenlevingen met en zonder territorium voor dewelke afspraken gelden
- Kan je er uit stappen of niet?
Niet altijd mogelijk weg te gaan, want regels zijn vaak plaatsgebonden
- Mét territorium = omvattender (verhuizen)
- ‘Staten’ hebben grondgebied ( katholieke kerk; wilde ook ‘sturen’) en zijn daar soeverein (geen macht er
boven; dat is definitie van een ‘staat’)(vb. Russische referenda in Oekraïens gebied)
- Niet alleen staten hebben grondgebied (decentralisatie en internationalisering)
Staat = een land met een eigen onafhankelijk bestuur en met een hiërarchische, politieke organisatie die gezag
uitoefent over de plaatselijke bevolking; zonder gezag boven zich (soeverein zijn + grondgebied beschikken)
Soeverein = hoogste gezag binnen grondgebied
,2. Cultureel
Verschillende opvattingen over mate waarin regels mogen ingrijpen (= reikwijdte)
Verschuivende opvattingen
- 19de -eeuwse ‘nachtwakersstaat’ (ordehandhaving, defensie, belastingen)
- Steeds meer vragen om domeinen ‘politiek’ te regelen (vb. arbeidersbeweging en sociale bescherming; en
veel later milieu en klimaat)
- Enorme explosie van politiek ingrijpen (vb. homohuwelijk en adoptie)
- Politieke cultuur wijzigt: grenzen tussen privé en publiek verschuiven (vb. verplicht aanwerven van mensen
met een migratieachtergrond door werkgevers; praktijktesten; roken in bijzijn van kinderen;
verplaatsingsverbod (corona)…) m.v.g. enorme explosie van politieke ingrepen
Grenzen worden steeds kleiner en zijn niet altijd even duidelijk.
3. Vormen
Welke vorm neemt de sturing van de (territoriale) samenleving aan? (variaties verschillen van land tot land)
≠ tussen politieke systemen (‘regimes’)
Classificaties
- Democratische vs. autoritaire regimes
Macht = tijdelijk, gespreid, via verkozen vertegenwoordigers, fundamentele rechten
- Unitaire vs. federale staten
Bestuur vanuit één punt of niet
- Variaties in instellingen en procedures
Verkiezingen, partijen, parlement, grondwet, staatshoofd…
→ Dit vak gaat grotendeels over de ‘vormen’ van politiek
Wat doet een politicoloog?
Doel = regelmaat ontdekken in fenomenen (patronen)
= complexe fenomenen vereenvoudigen
Sociale werkelijkheid = complex (reflexief) (vb. peiling), moeilijk voorspelbaar
Patronen proberen zoeken
↳ wie stemt op wie? (gender, leeftijd, …)
Werkelijkheid ‘formaliseren’ in variabelen/ analytisch
→ omzetten in kenmerken
Structuren: posities en rollen determineren gedrag (niet alleen persoonlijkheden; maar zie Georges-Louis Bouchez)
→ bepalingen van gedrag d.m.v. groepsdruk, omgeving (sociaal bepaald), …
Patronen zie je door te vergelijken, twee manieren:
- Veel waarnemingen (grote N)
- Goed gekozen waarnemingen (kleine N)
Politieke wetenschap
Veel groepen praten over politiek
- Burgers, journalisten, kunstenaars…
- Politieke wetenschappers willen politieke gebeurtenissen en instellingen beschrijven, begrijpen en verklaren
(journalisten ook) en NIET beoordelen (GEEN OORDEEL!)
Daarom volgen ze eigen regels:
1. Intellectuele distanti e:
- Doel is niet in de eerste plaats te zeggen hoe het moet en om zelf deel te nemen
- Maar neutraliteit bestaat niet (voorkeuren, belangen, interesses…) (= essentie van sociale wetenschappen)
- Keuze van onderwerpen (vb. groene vs. rechts-populistische partijen, terrorisme, vrouwen en politiek…)
- Politicoloog doet verslag van zijn bevindingen (kan dan gebruikt worden door anderen)
→ neutraal proberen blijven: persoonlijke voorkeur mag niet beïnvloeden!
, 2. Wetenschappelijke methode
Vele, bewust ingezamelde waarnemingen
- Systematische inzameling van gegevens (vs. ad hoc)
- Gebeurtenis duiden als fenomeen dat uiting is van een bredere categorie (algemeen verschijnsel)(vb. Belgisch
confederalisme)
- Vergelijking, bewust zoeken naar gelijkaardige en verschillende cases + kunnen onderbouwen
Keuze van onderzoekstechnieken
- Hoe data analyseren?
- Kwantitatief of kwalitatief (vb. vrouwen in parlement)
Open rapporteren over wat en waarom
- Repliceerbaarheid!! ( journalistiek)
- Transparant communiceren, Controleren en verfijnen (cumulatief)
Instrumenten van (politieke) wetenschap
Eigen ‘taal’ van politieke wetenschappen: orde brengen in de chaos, complexiteit (Taal als instrument)
Instrumenten van die taal zijn (1) concepten, (2) modellen, en (3) theorieën
1. Concepten
- Een begrip of algemene categorie dat een verschijnsel precies afbakent (vb. gender vs. geslacht) (vb. politieke
partijen, particratie)
- Zonder concepten kunnen we niet over politiek spreken (casuïstiek)
- Hoofd- en bijzaken van elkaar onderscheiden - essentie
- Concept = ideaaltype (essentiële kenmerken: hoofd- en bijzaken) – werkelijkheid is nooit perfect (vb.
polyarchie)
2. Modellen
- Bepaalde vereenvoudigde voorstelling van de realiteit (vb. wegenkaart)
- Statistische modellen bevatten slechts bepaalde variabelen (vb.
deelname aan protest) – ‘verklaarde variantie’
- Meer dan een concept: ook relaties tussen concepten (variabelen)
worden beschreven
- Voorbeeld: politieke kringloop van David Easton
Eisen, gate keepers, steun (actief en passief), output, feedbackloop
3. Theorieën
Beschrijven hoe en waarom politieke verschijnselen met elkaar in verband staan (=verhaal over causaliteit)
Voorbeelden:
- Waarom hebben mensen in sommige landen meer vertrouwen in de overheid dan in andere?
- Wat bepaalt de samenstellingen van regeringen?
- Waarom dienen oppositieleden wetsvoorstellen in als ze nooit aanvaard worden?
Resultaat van waarnemingen en onderzoek, maar theorieën sturen ook waarnemingen en onderzoek (deductief vs.
inductief)
- Deductief = data bekomen op basis van vooraf bepaalde theorieën
- Inductief = thema’s bepalen door gevonden data
Cruciale link tussen theorie en onderzoek = hypothese (voorspelling waarvan nagegaan kan worden of ze klopt)
= niet bewezen theorie