ETHIEK – schema Lijn = schema
INLEIDING
Soorten ethiek:
- Descriptieve (= beschrijvende ethiek) = brengt het morele veld in kaart vanuit historisch en
hedendaagse oogpunt
- Normatieve = filosofische reflectie op het morele, die op zoek gaat naar legitimering van
morele normen
o Algemene = zoekt naar algemene principes en fundamentele grondslagen voor ‘het’
menselijk handelen in het algemeen
Individuele = micro ethiek
Sociale = macro ethiek
o Bijzondere = algemene principes in verband brengen met bijzondere situaties =
toegepasten ethiek
- Meta = analyse van de taal van de normatieve ethiek in haar semantische en logische
aspecten
Vormen van normatieve ethiek:
- Teleologische = grondslag voor ons handelen = de vraag naar het doel
o Inhoud kan verschillend zijn: geluk (aristoteles), genot (epicurisme), nut (utilitarisme)
o Extreme vorm: loutere resultaatsethiek
- Deontologische = ethiek die zich richt op morele plichten en universele principes bij het
nemen van ethische beslissingen
o Levinas: “plicht die haar oorsprong vindt in de ander”
o Extreme vorm: loutere intentie ethiek
Heinz-dillema (L.Kohlberg) -> stadia van morele ontwikkeling (behoort tot discriptieve ethiek)
DEEL 1: basisthema’s uit de ethiek
HFDSTK 1: problemen voor een normatieve ethiek
Legitimeringscrisis:
- Paradox van Appel -> legitimeringscrisis
- Disjunctie feit-waarde = het uit elkaar gaan van feit en waarde
o Logisch = funderen van ethisch standpunt = formuleren van conclusie, feiten zijn geen
voldoende voorwaarde voor ethiek
“De disjunctie van feit en waarde suggereert dat er een grens bestaat tussen de
objectieve wereld van feiten en de subjectieve wereld van waarden, en dat deze
twee domeinen niet op dezelfde manier met elkaar vermengd kunnen worden. Dit
betekent niet dat feiten geen invloed kunnen hebben op waarde-uitspraken of vice
versa, maar eerder dat er een inherente scheiding bestaat tussen wat is (feit) en wat
zou moeten zijn (waarde)”
o Historisch = probleem van de disjunctie feit-waarde is echter niet te reduceren tot
een formeel-logisch probleem -> typisch probleem van de moderniteit (HUME)
- Visies op essentie en existentie:
o Traditie: (Aristoteles)
Essentie (functie) vormt de existentie, goede = kern van bestaan tot
uitwerking brengen
o Modern: (Sartre)
Existentie gaat vooraf/ vormt de essentie -> geen plan staat vast voor mens
- Doel-middel rationaliteit (WEBER) = rationalisering van de wetenschap zou steeds ruimere
sectoren van de werkelijkheid inpalmen
1
, o Doel rationaliteit = afwegen van middelen, gevolgen en alternatieven in functie van
een doel
o Waarde rationaliteit = handelen dat wordt beheerst door het geloof in de
objectiviteit van ethische of religieuze waarheden
Schets van onze leefwereld als postmodern:
- Experiment moderne tijd (H. De Dijn) -> ideaal van zelfsbeschikking, interne
tegenstrijdigheden
- Einde grote verhalen (Lyotard)
- Reacties:
o toename individualiteit - > spanningen tussen individualiteit en intersubjectiviteit:
particulariteit
ironie = het doet er allemaal niet toe, mens kan zich niet meer engageren,
esthetische levenshouding aannemen
cynisme = maakt niets uit, kan toch nooit goed doen
apathie = niets meer aan te doen
HFDSTK 1: Problemen voor de normatieve ethiek
L. Kohlberg Heinz-dillema 1) Pre-conventioneel = vermijden van straf
(=stadia van 2) Conventioneel = sociale erkenning door conformiteit (loyaal)
morele 3) Post conventioneel = algemeen maatschappelijk belang
ontwikkeling)
Apel Paradox van apel Paradox = succesvolle wetenschap en techologie die de legitimeringsbehoefte doet
toenemen, schept ook onmacht om haar te vervullen
- 2 belangrijkste elementen:
o Noodzakelijkheid = planetaire verantwoordelijkheid
o Onmogelijkheid = enige universele is wetenschap en techniek, alles wat
niet positief wetenschappelijk kan worden verantwoord dreigt
irrationeel bestempeld te worden
H. de Dijn Ideaal van Ideaal van zelfbeschikking = volkomen ontplooiing op bais van intellectuele autonomie
zelfbeschikking en en het zichzelf de wet stellen
interne Interne tegenstrijdigheden = wat we zelf belangrijk vinden kiezen wij vaak zelf niet
tegenstrijdighede (waarden)
n
J.F. Lyotard Einde van grote Grote verhalen van moderne tijd (vooruitgang, emancipatie, …) zijn ongeloofwaardig
verhalen geworden -> toenemende sympatie voor allerlei vormen van particulariteit
HFDSTK 2: Geluk als grondnorm
Aristoteles: de ethiek van het goede leven
Slotbeschouwingen:
- Ethiek van de burger in de polis, het goede leven is een leven binnen de politieke
gemeenschap
- Ethiek van aristoteles is radicaal humanistisch en immanent, geluk hier en nu te bereieken
(GEEN transcedente ethiek)
- Een aantal centrale concepten uit de ethiek zijn bij aristoteles nog niet of in geringe mate
aanwezig: wet, regel, plicht, geweten, wilsvrijheid, berouw -> allemaal met innerlijke
overtuiging dus ethiek is model maar dingen die nog onder ontwikkeld zijn
2
, - In recente ethische discussies merkt men een heropleving van een deugdenethiek/ virtue
ethics (vb. Macintyre, After virtue, M. Nussbaum)
- Rehabilitatie van de particulariteit (concrete inviduele gaat weg naar universele ethiek)
HFDSTK 2: geluk als grondnorm
Aristoteles Ethiek van het 1) Statuut/ methode ethiek
goede leven - filosofische discipline
o 3 wetenschappen:
Ethiek = Theoretische = kennis is vast (toeschouwer, begrijpen)
zelfstandige Poietische wetenschap = technische kennis om product te kunnen
discipline maken -> POIESIS
Praktische wetenschap = juiste beslissing (actor, handelen)
Naar doel: doel = eupraxie
o beslissing moet ons helpen handelingen te stellen
die doel dichterbij brengen, het gaat niet om
kennis van de deugd maar de deugd zelf
Naar aard: voor eupraxie is kennis nodig, inzicht en kritisch
onderzoek
o ethiek kan niet dezelfde graad van exactheid
bezitten als theoretische kennis (epistèmè),
gestoeld op ervaring
= kunst om juiste beslissing te nemen, juiste wijze vna handelen,
het goede leven -> PRAXIS
- praxis (= doel in zichzelf) en poiesis (= doel buiten zichzelf)
- praktische discipline
o zedelijke goede = prakton agaton = niet een gegeven doel, maar een
richting gevend idee
Ethiek = praxis = voltrekking van het leven zelf, op de best mogelijke manier
2) Eudaimonistische ethiek (= streven naar geluk)
- Geluk
o Het goede is het doel, want mens doet alles omwille van het doel =
teleologische ethiek
o Het hoogste goed is het geluk
o = objectief, niet het resultaat van indv. Keuzes, maar wordt bereikt door
voltooing van wat reeds potentieel in mens aanwezig is, het gaat om een
houding
- Inhoud van geluk
o Hoogste goed = geluk ligt in de activiteit
o Inhoudelijke bepaling: (3 componenten, in hierarchische volgorde)
Activiteit van de rede
Aangevuld met deugdzame activiteit
Secundaire voorwaarden:
Inwendig: genot, subjectief geluksgevoel,…
Uitwendig: rijkdom, gezondheid, vrijheid,…
3) Deugdenleer
- Ethische deugden (karakterdeugden)
3
, o = ligt erin dat het streefvermogen de rede gehoorzaamt, het is een door
vrije handeling vervorven gewoonte
Midden tussen twee ondeugden
Rekening houden met de persoon
Bepaald door de rede
Midden = hoogtepunt, geen middelmatigheid
- Intellectuele deugden (dianoëtische deugden)
o Theoretische wijsheid = inzicht in de werkelijkheid (sophia)
o Praktische wijsheid = betrokken op het concrete, contigente handelen
(prohonésis of prudentia)
- De wijze is degen die op grond van de intellectuele deugden de ethische deugden
beoefent
HFDSTK 3: de menselijke persoon als grondslag
Kant: zedenwet en autonomie
- Fundament ethiek zoeken binnen het subject
- Alles wat geen wetenschap is, onzin?
o Idee van de ik
o Idee van god
o Idee van de wereld
Deze ideeën vallen niet binnen het tijd-ruimtelijke veld dus leveren geen betrouwbare kennis op,
ze zijn dus een transcedente illusie, hierdoor komt er plaats voor een ethiek!
Levinas: ethiek onder de wet van de ander
HFDSTK 3: de menselijke persoon als grondslag
Kant Redenwet en 1) Praktische rede en morele factum
autonomie - Morele factum (uitgangspunt) = het feit van het zedelijke bewustzijn: de zin van het
zedelijke goede
Kategorische - Praktische reden = vermogen om te willen
imperatief (KI)
2) Analyse zedelijk bewustzijn
Vrijheid - Goede wil
o Absolute goede
o Goede wil = wil die handelt uit plicht
- Zedenwet als een KI
o Praktische beginselen
Maximes
Hypothetische imperatief = een handeling moet worden wild als
middel om een doel te realiseren
KI = dringt zich, wat ook de doelen zijn, aan elk redelijk wezen
absoluut en onvoorwaardelijk op, = handelen uit plicht
o Fundering van KI
Uit de analyse (uit begrip zelf)
3) Formuleringen KI
- 1ste formulering: UNIVERSALITEIT
o Morele regel moet dus vorm kunnen aannemen van een universele wet:
Van concept -> formulering
4
, Wollen = maxime praktisch veralgemeenbaar -> daad moreel goed
Maxime = metanorm, bepaalde norm in aanmerking als ethische
norm gesteld te worden? -> geen criteria voor beoordelen van
concrete handelingen
Toetsingsprocedure: uit formulering geen inhoudelijke plichten af
te leiden
- 2e formulering: RESPECT VOOR DE PERSOON
o Respect voor menselijke waardigheid, die absoluut is
o Nooit louter als middel
o ‘In uw persoon’, impliceert niet dat ethsiche eisen louter afkomstig zijn van
de waardigheid van de ander
o De mensheid: achting is gegrond in het wat voor iedereen gelijk is
o Mens is persoon omwille van zijn bekwaamheid tot zedelijk handelen =
praktisch inzicht
e
- 3 formulering: AUTONOMIE
o = synthese van 2 formuleringen
Individu moet handelen volgens veralgemeenbare regels
Individu is doel op zich
o Autonomie is geen willekeur, de rede stelt zelf de wet waaraan ze zich
onderwerpt, maar als redelijke wet is deze universeel
4) Grond van zedelijk bewustzijn
- Autonomie = verklaring in zichzelf, analyse van morele factum bereikt eindpunt
- In de autonomie ligt de mogelijkheidsvoorwaarde van de zedelijke imperatief en de
verklaringen van de vorige etappes
5) Vrijheidsbegrip
- = intelligibele (noumenale) vrijheid = vrijheid als werkelijk morele vrijheid
6) Conclussie: (tekening)
Levinas Ethiek onder 1) Kritiek op westerse filosofie
de wet van de - Meest radicale poging via het zijnsbegrip om werkelijkheid te begrijpen (in
ander totaliteit denken), alles kan vervat worden onder het zijns idee, niets ontsnapt
eraan
5
, 2) Absurditeit en zelfbevestiging
- Zinloosheid = vertrekpunt = de ervaring van het il-y-a, het pure/ brute bestaan
- Hij beslist niet over het ‘dat’ van het bestaan, verliest initiatief
- Mens probeert te ontstnappen (3 modaliteiten) -> zelfbevestiging
o Genieten: wereld niet langer object buiten ons
o Het wonen (=zich terugtrekken) en arbeid (= naar buiten treden), =
tegenhanger van genieten, dingen worden daardoor beheersbaar en
krijgen functie
o Het kennen, de wetenschap: manier om greep op werkelijkheid te krijgen
3) Het gelaat van de ander
- Als expressie = concreet, individueel
- Als ethisch imperatief = kracht die uitgaat van de ander is de kwetsbaarheid van
het gelaat
- Universeel karakter = de erkenning van de ander als ander -> intimiteit ontsloten
- De ander = principieel vreemd aan mezelf, ander is iets sacraals dat mij overstijgt
DEEL 2: de grondslagen van een democratische rechtstaat
HFDSTK 4: het sociaal contractmodel
Vraag naar legitimiteit van de staat en naar de verhouding tussen individu en gemeenschap neemt
toe, het impliceert 2 dingen:
- De erkenning: OH mag bepaalde regels opleggen
- De sanctie: wie zich niet aan regels houdt, kan gedwongen worden
Theorie van maatschappelijk contract:
- Rationele reconstructie voor grondslag van de staat, door beroep te doen op de
privaatrechtelijke figuur van het contract (doet beroep op vrije instemming van personen)
- Schema:
o
samenleving blijkt artificieel, geen natuurlijke toestand
- Alternatief: communitarisme, zoekt grondslag in bestaande natuurlijke verbanden en
organisaties
o = iedereen inziet dat samenwerking het beste werkt en meeste oplevert
Thomas Hobbes: de instemming voor orde en vrede
John Locke: social contract als de wil van de meerderheid
J.J. Rousseau: het social contract en de algemene wil
HFDSTK 4: Het sociaal contractsmodel
Hobbes Instemming 1) De mens in de natuurtoestand (Antropologie)
voor orde en - Natuurlijke drang om zich in het bestaan te handhaven
6