Les 1: wat is filosofie?
Definitie
We willen een opsomming van kenmerken of eigenschappen die je vindt bij alle filosofen/filosofieën en
uitsluitend bij filosofen/filosofieën
Wat is filosofie? = op grond waarvan noemen we iets (een boek, een theorie,…) filosofie/filosofisch
Drie aspecten
Attitude
o Relativeren: zaken in de juiste proportie zien, belangrijk en niet belangrijk - Socrates
o Verwondering: filosofie begint met verwondering en eindigt met verwondering - Whitehead
o Vertwijfeling/wanhoop: ‘wat is de zin van het leven’ - Schopenhauer, Kierkegaard
o Kritisch: filosofie betwijfeld alles, niet naïef, gelooft niet. Optische illusies: als onze zintuigen
onbetrouwbaarzijn, is dan ook al onze kennis onbetrouwbaar? - Descartes
Besluit: Hebben allemaal een intrinsieke band met filosofie, maar zijn niet uitsluitend filosofisch.
Een methode
o Conceptuele analyse: begrippen (filosofie, mens, ziekte) ontleden om er beter vat op te hebben
o Gedachte – experimenten: ‘stel dat je… zou je dan …?’ bv. Brains in a vat: stel dat onze hersenen
zich eigenlijk op een andere planeet bevinden, zou dan…?
o Argumenten/eigen intuïtie: vanuit premissen gaan naar een conclusie, ervoor zorgen dat
premissen aansluiten bij conclusie zodat die betrouwbaar is. spontane overtuiging, geen
empirisch onderzoek bv. 18e eeuw Descartes: ‘je pense, donc je suis’
Besluit: elk van deze methodes zijn niet typisch voor de filosofie. Conceptuele analyse is een
typische methoden voor filosofen, maar wordt niet door elk filosoof gebruikt en niet alleen door
filosofen.
Een domein: filosofie als systeem van denken over fundamentele of onoplosbare problemen
o Onbeantwoordbare vragen en fundamentele problemen: er is geen definitief antwoord op de
vraag, maar toch de moeite waard om te verkennen bv. bestaat God, wat is ziekte
Maar: ook niet – beantwoord(bar)e vragen en zeer fundamentele problemen in andere disciplines
Sommige beweren dat als dit soort vragen het voorrecht zijn van filosofie, dat er geen vooruitgang
kan zijn: goede verklaring voor de afkeer van wetenschappers?
Enerzijds volgen volgens Kuhn de wetenschappelijke paradigma’s elkaar op zonder op elkaar
verder te bouwen. Binnen een paradigma is er wel sprake van vooruitgang.
Anderzijds is er in de filosofie wel vooruitgang omdat er talloze wetenschappen uit zijn
ontstaan die de filosofische vragen in de loop der tijd wel beantwoordde.
Besluit: geen 100% bevredigende definitie van filosofie. Als het 100% bevredigend zou zijn zou de
vraag ‘wat is filosofie’ geen filosofische vraag zijn. Paradox die aangeeft hoe complex het thema is.
,4 deeldomeinen waaruit filosofie bestaat
1) Metafysica
2) Logica
3) Epistemologie (kennisleer)
4) Moraalfilosofie/ethiek
Weten of iets filosofisch is door na te gaan of het bestudeerd wordt in deze 4 deeldomeinen, maar
hoe definieer je die deeldomeinen? Geen definitief antwoord op wat het precies is.
Onvolledige pogingen tot definiëren
Metafysica = bestuurd de aard en de structuur van de wereld, de studie van wat bestaat.
Bv. Bestaat vrije wil, getallen? Wat is tijd, heeft tijd een richting? = wat betekent het om te bestaan
Logica = studie van geldigheid van redeneringen en argumenten. Weerleggen van drogredenen.
Bv. post hoc, drogreden: als we vandaag A doen, zal vroeg of laat B volgen. B is hoogst onwenselijk
dus mogen we A niet doen (foute oorzakelijke veronderstelling)
Bv. affirming the consequent: als P dan Q, Q daarom P: als een hond zwanger is (P), dan is het een
vrouwtje (Q). Als een hond een vrouwtje is (Q), dan is het zwanger (P) -> fout
Epistemologie/kennisleer = studie van aard en mogelijkheid van kennis (reikwijdte)
Bv. brains in a vat = twijfelzucht van Descartes: hersenen in een vat beschikken niet over een manier
om na te gaan of hun gedachten en indrukken echt zijn. Extern iets dat onze hersenen bestuurd.
Zintuigen bedriegen en zijn onbetrouwbaar, is onze kennis dan ook onbetrouwbaar?
Moraalfilosofie/ethiek= studie van principes die betrekking hebben op goed en kwaad
Bv. Trolley problemen: 1 of meerdere mensen doden? Meerdere mensen doden of 1 iemand van een
brug duwen die de trein zo kan stoppen. Hoe zijn de handelingen verschillend van elkaar?
We verhelderen wat filosofie is, maar het levert geen definitie op.
We komen niet tot kenmerken/eigenschappen die je terugvindt
bij alle filosofieën en uitsluitend filosofisch zijn.
Wetenschapsfilosofie opdelen in 2 domeinen:
Algemene wetenschapsfilosofie: houdt zich bezig met fundamentele filosofische kwesties over
wetenschap bv. hoe onderscheiden we wetenschap van pseudowetenschap (intrinsieke
interesse in de wetenschap)
Toegepaste wetenschapsfilosofie: houdt zich bezig met filosofische vragen die betrekking
hebben op specifieke wetenschappen bv. sommige mannelijke biologen menen dat het in de
mannelijke natuur ligt om vreemd te gaan (wetenschap X gebruiken om een nieuw licht te
werpen op filosofische problemen buiten wetenschap X)
,Filosofie definiëren door geschiedenis van filosofie
Probleem: definiëren wat filosofisch is en wat niet
Geschiedenis is dus niet zo interessant om definitie te geven, maar leert ons beter begrijpen waarom
het zo moeilijk is om een definitie te geven. Sinds antieke periode heeft filosofie zich telkens moeten
positioneren/definiëren tegenover verschillende kennissystemen:
Antieke oudheid/Griek- Romeinse oudheid: einde mythologie
Middeleeuwen: religie/theologie
Moderne tijd: wetenschap
Eenheid zal nooit zo strak zijn als de eenheid die we hoopte te bereiken. Variatie in filosofie komt
grotendeels door de geschiedenis van de filosofie.
Oude Griekenland: 6e eeuw v.C.: Thales, Anaximander en Anaximenes
= eerste filosofen waren naturalisten ‘natuurfilosofen’: de wereld is een natuurlijke ordening die
vanuit zichzelf moet worden begrepen, niet vanuit allerlei bovennatuurlijke interventies. Maken
komaf met de mythologische manier van denken.
De antieke westerse filosofie piekte voor het eerste met twee Griekse figuren: Plato en Aristoteles
Plato: zintuiglijke wereld is te veranderlijk om echte kennis te leveren, er bestaat nog een
andere wereld
Aristoteles (naturalist): alles wat we nodig hebben om de natuur te beschrijven en te verklaren
is aanwezig in de natuur.
De middeleeuwen: 5e en 15e eeuw: christendom werd toegelaten als religie in het RR
= veel aandacht tussen filosofie en het christelijk geloof. Geen kritische blik zoals vandaag maar wel
communicatie door het goddelijke. Elk geloof legt grenzen aan de intellectuele nieuwsgierigheid,
bovennatuurlijke waarheden zijn niet toegankelijk voor het menselijk verstand.
De moderne wetenschap: Descartes, Newton
= naturalisme van Oude Grieken komt opnieuw bovendrijven.
1) Filosofische problemen op te lossen met behulp van revolutionaire wetenschappelijk methoden
2) Wetenschappelijke resultaten riepen ook nieuwe filosofische problemen in het leven.
Feynman = wetenschapper die enkel oog heeft voor de eerste beweging: filosofie eindigt waar
wetenschap begint. Vraag naar de oerstof (naturalisten) is niet langer een filosofische vraag, maar
een wetenschappelijke vraag -> quarts en leptonen.
Analyse van Feyman: scientisme
= overtuigd dat de wetenschap een antwoord zal vinden op alle vragen. Dit is enigszins naïef want
het gaat voorbij aan de tweede beweging: nieuwe wetenschappen roepen nieuwe filosofische
problemen op bv. Darwinisme was een doorbraak in de moderne biologie, maar wat zijn soorten?
Conclusie
Geen noodzakelijke en voldoende kenmerken, eerder prototypes en randgevallen
Attitude – methodes – domeinen
Historische verklaringen voor deel van variatie
*premisse = een veronderstelling dat iets waar is
, Les 2: mechanisering en doelgerichtheid
Antieke en middeleeuws denken (Aristoteles)
= teleologie: studie van doelgerichtheid. Doelgerichtheid van het menselijk lichaam werd gezien als het bewijs voor het
bestaan van een ontwerper. Doeloorzaken: artefacten, natuurlijke fenomenen en objecten vervullen een welbepaald doel
en dat doel in tegelijkertijd de oorzaak van hun bestaan.
Moderne denken (Descartes): wetenschappelijke revolutie 17e eeuw
= Wiskunde en de natuurwetenschappen zijn ontstaan uit de filosofie, maar meer succesvol.
Succes te wijten aan wiskundige methode (Descartes)
Succes omdat wetenschappen slaagde erin om de wereld te mechaniseren
Mechanisering maakt niet langer gebruik van doeloorzaken, maar enkel van mechanische oorzaken
Bv. Traagheidswet van Galileo: iedere verandering is te wijten aan een kracht die van buitenaf inwerkt op het lichaam, niet
omdat een lichaam wordt bezield.
Kant: probleem van de oorsprong van doelgerichtheid als principieel onoplosbaar vraagstuk
Darwin: beantwoord de vraag van Kant
Wet van de Teleologie: thelos = doel
Aristoteles: voorwerpen willen hun essentie realiseren, een object komt tot rust als het zijn doel
bereikt heeft. Ze willen tot rust komen op hun natuurlijke plaats bv. een steen valt. Hun natuur of
aard werkt als doeloorzaak, wetenschap is de leer van doelen:
Natuurlijke beweging: gaan in de richting van een doel
Onnatuurlijke beweging: worden opgelegd aan objecten door andere objecten waardoor ze
van hun doel worden weggeleid bv. een zwaar object dat beneden wil zijn vasthouden.
Deze bewegingen worden gemotiveerd door een abstracte kracht: de onbewogen beweger (= de
absolute perfectie). Onbewogen omdat die de absolute perfectie is en niets hoeft te bereiken. Niet
alleen artefacten, maar ook natuurlijke voorwerpen en organismen worden bezield.
De mechanisering van het wereldbeeld
= Al het materiële en het menselijk lichaam moeten begrepen worden vanuit mechanische oorzaken.
Blinde krachten werken in op objecten en hebben bepaalde effecten bv. traagheidswet Galilei.
Descartes: filosofie moet een voorbeeld nemen aan de wetenschap die zijn succes te wijden heeft
aan de wiskundige methoden: zekerheden afleiden uit fundamentele zekerheden en het gebruik van
mechanisering. Het menselijk lichaam is niet meer dan een (complexe) automaat: een machine die
schijnbaar zichzelf in stand houdt en in beweging houdt.
De mensen die geloven in bezieling proberen zo het levende van het levenloze te onderscheiden.
Descartes is er echter van overtuigd dat dat principe deel uitmaakt van de mechanistische natuur:
het lichaam is niet meer dan een complex geheel van buizen, pompen en allerlei soorten vloeistoffen
Probleem met analogie van Descartes:
De werking van de machine kun je verklaren met mechanische oorzaken, maar het bestaan ervan
kan je verklaren met behulp van doeloorzaken: automaten worden gemaakt door iemand met een
doel voor ogen (eten, bewegen, …) en dat doel is ook de oorzaak van het bestaan van de machine.