Sophie De Clercq 2017-2018
Samenvatting
ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 1: geschiedenis, begrippen en stromingen
Spanning wetenschap – praktische toepassing: wetenschap wil zo objectief mogelijk zijn;
pedagogiek/opvoeden is niet waardenvrij, maar cultureel bepaald.
Domeinen: fysiek (lichamelijke veranderingen, perceptie en motoriek), cognitief (veranderingen in
intellectuele vaardigheden), socio-emotioneel (emoties, zelfconcept, identiteit en sociale relaties).
Deze domeinen beïnvloeden elkaar. Voorbeeld: perspectief van andere kunnen innemen (= cognitief),
is noodzakelijk om empathie (= socio-emotioneel) te kunnen voelen.
Verschillende levensfasen zijn anders naarmate cultuur (infancy = tot 1 jaar; België: babytijd tot 18
maanden). Emerging adulthood (18 – 25 jaar) = nieuw fenomeen. Doorheen de tijd worden de
levensfasen anders ingedeeld.
Basisthema’s:
Continu/discontinu: continu = graduele toename van bepaalde kwaliteit (kwantitatief);
discontinu = verschillende stadia met specifieke kenmerken (kwalitatief)
Universeel/individueel: universeel = kritieke perioden; individueel = verschillende contexten
Het verschil tussen vroeger en nu is soms groter dan de verschillen tussen landen
Nature/nurture: genetische of omgevingsinvloeden?
Historische visies op het kind:
Middeleeuwen Kindertijd tot 7 of 8 jaar is afzonderlijke fase
16e eeuw Puriteinse visie op verdorvenheid kind: kind komt zondig ter wereld en
opvoeding moet kind op het rechte pad brengen
17e eeuw John Locke (kind is tabula rasa wat betreft kennisinhouden): alle kennis
komt van empirie kind kan alle kanten uit
18e eeuw J.J. Rousseau (noble savages): romantische visie: kinderen hebben nobele
aard
Tot heden Voortschrijdende infantilisering (langere adolescentie) en idealiseren van
kindertijd
History of childhood: ontwikkeling van het kind is niet altijd en overal hetzelfde. De opvattingen over
(opvoeding van) kinderen evolueert:
Van den Berg: metabletica (’56): leer van de verandering: hoe we een kind zien, is erg
afhankelijk van de historische periode
Ariès (’62): meer wetenschappelijk:
Discontinuïteitshypothese: “het kind” bestond niet in de middeleeuwen (was
volwassene in zakformaat), daarna wel
Veranderingshypothese: vanaf de 13e eeuw is er een continue toename van het
beschouwen van kinderen, dit kan je zien in schilderijen (toenemende duur
kinderlijkheid toenemende afstand tussen leefwereld kind en volwassene)
Pollock, Hanawalt: kritieken: kinderen hadden in de middeleeuwen wel degelijk een eigen
leefwereld tot 7/8 jaar ( beschermde omgeving, spelen met leeftijdsgenoten)
1
,Sophie De Clercq 2017-2018
Koops: empirische ondersteuning van veranderingshypothese aan de hand van schilderijen.
Hij maakte een zorgvuldige documentatie van Nederlandse en Vlaamse schilderijen waarop
kinderen zijn afgebeeld. Een aantal proefpersonen moest schilderijen beoordelen aan de
hand van kenmerken (het Kindchenschema van Lorenz: ogen laag = kind; hoe ronder hoofd,
hoe meer kind enz.). Er werd een significante en substantiële correlatie gevonden (0.60).
kritieken (van Koops zelf):
Meeste schilderijen gaan over Christuskind kan voor vertekeningen zorgen.
Wanneer deze schilderijen echter buiten beschouwing werden gelaten, werd
dezelfde correlatie gevonden
Men ging misschien steeds meer jongere kinderen schilderen? integendeel
Verbeterde schildertechniek? Nee, want in de 15 e-16e eeuw werden volwassenen
realistischer geschilderd dan in de 19e-20e eeuw (dan kinderlijker). Verbeterde
schildertechniek zou moeten wijzen op meer realistisch beeld.
Door Rousseau gingen moeders terug hun eigen kinderen opvoeden ipv dit door opvoedsters te laten
doen. Tijdens de Jugendstil werd het jeugdige opgehemeld.
Veranderende visie op het kind:
De Montaigne: 16e eeuw: weinig verwijzingen naar omgang tussen volwassene en kind.
Montaigne wijdde er 1 hoofdstuk aan: “Leg het kind dan wijsgerige dialogen voor”. Hij stelde
voor om te beginnen met makkelijke dialogen, met uitleg nadien, vanaf het kind gespeend is.
Het zal wijsgerige dialogen verstaan, wacht nog met lezen en schrijven. alle geschriften uit
die tijd wijzen op zo’n onkinderlijke visie
John Locke: 16e-17e eeuw: volwassenen moeten kind als wezen beschouwen dat tot
redelijkheid in staat is: kinderen willen redeneren en als rationele mensen beschouwd
worden
Rousseau: 17e eeuw: niets is zo dwaas als een rationeel gesprek met een kind. Met
redelijkheid beginnen, is beginnen bij het einde. Hij was de eerste die het kind niet zag als
een volwassene in pocketformaat. Wat we vandaag over de juiste omgang met kinderen
kennen, stamt uit rechte lijn uit de tijd van Rousseau ( eerste kinderkledij, kinderboeken,
speeltuinen…). Zijn bekendste boek Emile: communicatie tussen kind en volwassene =
dwang; volwassene is baas over kind. Kind is van nature uit goed.
hoe komt het dat Rousseau dit zag? het kind was psychologisch veranderd, samen met de
volwassenen, omdat de wereld van de volwassenen complexer geworden was
(plattelandswereld kind was bij alles van de volwassenen betrokken)
Filantropijnen: 17e-18e eeuw: groep Duitse filosofen: in de opvoeding moet alles op de juiste
tijd komen. Zelfwerkzaamheid van het kind moet benadrukt worden. Nadruk op motivatie
van het kind het moet met lust gebeuren. De fouten van kinderen zijn een gevolg van de
opvoeding: volwassenen verprutsen goedheid kind. Pleidooi voor kinderliteratuur (Robinson
Crusoë kinderversie van gemaakt, 100 drukken in 100 jaar)
Pestalozzi: het moet uit het kind komen. Scheppingskracht van het kind moet wereld
verbeteren.
Fröbel (volger Pestalozzi): kleuterschoolheilige. Volgende opvoeding: opvoeding moet
spontane ontwikkeling van het kind volgen. Dit wilde hij doen in speciaal daarvoor
ontwikkelde instituten (kindergärten). Paradox: waarom aparte instituten? Regels <->
spontane ontwikkeling
Herbart (volger Pestalozzi): ontwikkeling van de didactiek: omschrijft verschillende
stappen die een onderwijzer moet doen (motiveren, associëren, toepassen,
samenvatten…)
2
,Sophie De Clercq 2017-2018
Reformpedagogiek:
Dewey: 19e-20e eeuw: nam Herbart sterk op de korrel: onderwijs moet hervormd
worden. Verscholing van de samenleving.
Key: 20e eeuw: 20e eeuw wordt de eeuw van het kind: kind = majesteit.
In werkelijkheid was de 20e eeuw de eeuw van het verdwijnende kind: rond 1900 bereikt de
infantilisering zijn hoogtepunt. Daarna groeiden de werelden van volwassenen en kinderen terug
naar elkaar toe:
Infantilisering van volwassen: kinderlijk gedrag bij volwassenen (verantwoordelijkheid
ontnomen door technologie; einde vooruitgangsgeloof: mens is meer en meer gaan twijfelen
aan zichzelf)
Kind = belangrijker dan ooit:
Jeugdsentiment: verlangen naar opgroeien maakt plaats voor weemoedig terugkijken
op kindertijd. De klassieke adolescentiefase is weg, want de strijd tussen kinderfase
en volwassenfase is weg (die werelden liggen dichter bij elkaar) pubers niet meer
zo opstandig; men blijft langer adolescent
Juvenisme: neiging om toch kenmerken te hebben van het jeugdige (vb: ontharing).
Maar ook: kinderen die zich als volwassenen gaan gedragen (vb: kinderen bezig met
uiterlijk). kinderen kijken met papfles in de mond naar Familie of Thuis
Probleem: kinderen moeten groot willen worden: maatschappij heeft nood aan
doelen voor mensen om naartoe te kunnen streven
Invloed massamedia: alles en iedereen heeft toegang tot massamedia. Postman: eerste
auteur die verband legde tussen massamedia en kindbeeld: in een niet-geletterde wereld is
het eigenlijk niet nodig een onderscheid tussen kind en volwassene te maken, dat is niet
nodig als iedereen over dezelfde informatie beschikt. Door het ontstaan van boeken ontstaat
er een wereld die enkel toegankelijk is als je kan lezen. Dat lezen (een verworven prestatie)
symboliseert overgang naar volwassenheid. Met massamedia is er een proces op gang
gekomen dat oncontroleerbaar is gezag van volwassenen wordt ontworsteld: elektronische
media kunnen geen geheim bewaren. Zonder geheim kan het begrip kind niet bestaan.
Boeken deden de term kind ontstaan, massamedia laten de term verdwijnen. Nu: kind is vaak
beter op de hoogte dan ouders.
Koops: pedagogiek is blijven stilstaan in de tijd en niet aangepast aan massamedia.
Kinderen die buiten de volwassenwereld gehouden worden maar wel toegang
hebben tot massamedia, zijn waardenloze volwassenen, gemankeerde volwassenen,
net zoals de volwassenen zelf
Omgekeerde beweging: voor periode Dutroux: uitpakken met seks et minderjarige; na
Dutroux: aanraking tussen volwassene en kind kan fout zijn nieuwe preutsheid
Slingerbeweging in visie op het kind: het is geen stijgende lijn (eendimensionale beweging) maar:
relatie tussen ontwikkelingspsychologie en pedagogiek. Ontwikkelingspsychologie kan inbreng
hebben in pedagogiek, maar is niet te reduceren tot pedagogiek. Wat een kind is, is socio-cultureel
gekleurd. Ontwikkelingspsychologie kan descriptie geven en verklaren; niet voorschrijven; nooit
volledig voorspellen.
Darwins evolutietheorie:
Natuurlijke selectie, survival of the fittest: af en toe zijn er mutaties die een dier meer
overlevingskansen geven genen worden doorgegeven.
3
, Sophie De Clercq 2017-2018
Ontogenese (ontwikkeling van het individu) herhaalt filogenese (ontwikkeling van de soort) (=
niet geheel correct!). Vb: ontwikkeling embryo = vergelijkbaar bij diersoorten
Eerste wetenschappelijke studies van de ontwikkeling:
1. Baby biografieën: observeren = dagelijks noteren van impressies van het kind. Subjectief
gekleurd. Darwin, Preyer
2. Normatieve benadering: leeftijdsgebonden gemiddelden normen creëren. Op basis van
groot aantal kinderen (Hall & Gesell).
3. Testbenadering: ontwikkeling van de intelligentietests. Ze wilden kinderen selecteren die
problemen ondervonden en hen aangepaste begeleiding voorzien (eerste stappen bijzonder
onderwijs) ‘Simon & Binet).
4. Baldwin: ontwikkelingstheorie: aanleg en omgeving = even belangrijk
Freud: het primaire gezinsmilieu is van determinerend belang voor de ontwikkeling van het kind. Een
kind wordt geboren met 2 fundamentele vormen van energie: geslachts- en levensdrift (libido) en
doodsdrift (thanatos).
Es: onbewust, vanaf de geboorte. Lustprincipe: biologische driften zijn basis van psychisch
leven. Dynamisch.
Ich: ontstaat binnen Es. Realiteitsprincipe: driften worden niet altijd meteen bevredigd. Dit is
het bewuste, rationele deel van de psyche, ontstaat vroeg in de babytijd. Kanaliseert
impulsen van het Es. Cognitieve functies: denken, geheugen
Über-Ich: ontstaat onder invloed van ouders binnen het Ich, tussen 3 en 6 jaar. Geweten. Ich
bemiddelt tussen Es en Über-Ich: als Ich eisen niet kan verzoenen, dan kunnen de driften
verdrongen worden door het Über-Ich (driften sluimeren, leidt tot neurotische kenmerken)
Psychoseksuele fasen:
Oraal: 0-1 jaar: mond. Ritmisch zuigen
Anaal: 1-3 jaar: anus. Anaal-sadistische fase. Excretie (behoefte doen), koppigheidsfase
Fallisch: 3-6 jaar: genitaliën. Jongen en meisje gaan eigen weg. Jongens ontwikkelen
oedipuscomplex: neiging om moederlust te beleven en angst van het jongetje voor jaloezie
van de vader ( dat die zich zal wreken door castratie). Het shockeffect van deze
castratieangst leidt tot de ontwikkeling van het Über-Ich. Meisjes lijden aan penisnijd.
Penisnijd is bepalend voor hele ontwikkeling van de vrouw
Latentie: 6-11 jaar: driften zijn aanwezig maar worden onderdrukt. Weinig seksuele driften
verstandelijke ontwikkeling.
Genitaal: adolescentie: lust van de genitaliën.
Erikson (= leerling Freud): toevoegingen, Ich is veel meer dan bij Freud, een positieve kracht. Hij
breidt de fases uit. Elke fase is gekenmerkt door een conflict. Lukt oplossing conflict volgende fase.
Lukt het niet ontwikkelingsstoornis:
Vertrouwen versus wantrouwen Oraal-sensorisch: 0-1 jaar
Autonomie versus schaamte en twijfel Anaal-musculair: 1-3 jaar
Initiatief versus schuld Locomotorisch-genitaal: 3-6 jaar
Vlijt versus minderwaardigheid Latentietijd: 6-11 jaar
Identiteit versus identiteitsverwarring Jeugdperiode
Intimiteit versus isolement Jonge volwassenheid
Scheppend versus stagnatie Volwassenheid
Ik-integriteit versus wanhoop Ouderdom
4