NORMAAL BEWEGEN
Je kan de belangrijkste kenmerken opsommen van het normaal bewegen bij:
Zit-tot-stand
Gang
Arm-Hand
Balans
Je kan voor deze domeinen bij patiënten afwijkend bewegen benoemen, een oorzaak en een test aangeven. Je kent de aangehaalde
klinische testen die als voorbeeld gegeven werden.
NORMAAL BEWEGEN
Kenmerken van normaal bewegen:
- Normaal bewegen is afhankelijk van een intact neuromusculair systeem
- Normaal bewegen wordt gecontroleerd door
o Centrale commando’s en spinale activiteit (vanuit de hersenen naar spinale niveaus)
o Functionele en gedragsaspecten (bv. angst om te bewegen laat je afwijkend bewegen)
- Normaal bewegen ontstaat uit de interactie tussen het centraal en perifeer zenuwstelsel
o Gebaseerd op motorisch leren, dus variatie is normaal
Kennis van normaal bewegen is essentieel voor afwijkend bewegen te zien en voor het onderzoek van
patiënten die afwijkend bewegen
Basiselement voor onderzoek van de neurologische patient (FAME)
Indicatie waarom er afwijkend bewegen is: hypothesenvorming
- Samen met alle elementen uit het onderzoek
HOE NORMAAL BEWEGEN ANALYSEREN?
Waar kijk je naar?
- Positie van alle lichaamsdelen
o Benen, Armen, Romp, Hoofd
o !! Dus zeker niet enkel naar OL te kijken, maar ook naar de bovenste
- Alignment (=positie lichaamsdelen tov elkaar)
- Evenwichtsreacties (normaal, overdreven, te kort)
1 ZIT-TOT-STAND
Rechtstaan (STS) tot gaan zitten (SIT)
= Zeer frequent gebruikte dagelijkse activiteiten
, Meer kracht en ROM in onderste ledematen nodig dan tijdens gaan en trappen lopen
Niet zelfstandig kunnen rechtstaan is:
- Belangrijke factor voor opname in rust-en verzorgingstehuis (RVT)
- Frequente oorzaak van vallen
RECHTSTAAN (STS)
= Concentrisch spierwerk
Fase 1: Flexie in de heupen (voorwaarts momentum)
Fase 2: Voorwaarts momentum wordt omgezet in opwaarts momentum (momentumtransfer)
- Naar maximale dorsiflexie met voorwaartse translatie van de knieën
Fase 3: Van maximale dorsiflexie naar totale extensie en translatie van de knie naar voor
Fase 4: Zoeken naar balans (stabilisatie)
Vaak hebben patiënten last in fase 1, deze gebeurt te traag of te weinig. Zo geraakt het hoofd niet voor de
knieën en worden de ander fasen moeilijker uit te voeren
Beïnvloedende factoren:
1) Voetpositie
o COM moet over BOS komen
COM = center of mass
BOS = base of support = ruimte tussen de 2 voeten
o De voeten verder naar achter plaatsen bij het rechtstaan, zal het COM makkelijker binnen het
BOS brengen
o Asymmetrie?
Heeft een effect op gewichtsverdeling
Als je 1 voet verder naar achter zet dan de andere, zal het gemakkelijker zijn om
recht te staan als je je gewicht zet op de voet die het dichtst bij jou staat
2) Timing en snelheid van heupflexie
o Hoe sneller hoe beter
3) Zithoogte
o Lager = moeilijker
o Hoger = makkelijker
4) Zitvlak
o Zachte ondergrond = moeilijker om uit recht te staan
, 5) Armhoudingen en inzet handen
o Armleuning waarbij de armen naar voor staan, wordt het gemakkelijker om de COM over de
BOS te brengen. Het zwaartepunt wordt meer naar voor gezet.
o Het afduwen van de armleuningen zorgt er ook voor dat rechtstaan makkelijker wordt
GAAN ZITTEN (SIT)
= Excentrisch spierwerk (want vermijden om plots op de stoel neer te ploffen)
OEFENING 1: ANALYSE PATIËNT MET CVA LINKER HEMIPARESE
1) Geef een duidelijke afwijking van het normaal bewegen
o Patiënt zet de rechtervoet dichter bij het lichaam, om op deze manier meer gewicht te
kunnen neerzetten op deze voet en makkelijker recht te komen.
= Asymmetrische voetplaatsing
2) Geef je hypothese over een mogelijke oorzaak van deze afwijking
o De patiënt doet dit door een verminderde spierkracht aan de linkerzijde. Hij compenseert
door meer kracht te zetten op de rechterzijde
= Verzwakking spieren OL (heupextensoren, kniextensoren)
-
3) Geef een test die je kan uitvoeren om je hypothese te bevestigen
o Manuele spierkrachttest = Testen van de spieren (heup, knie) en vergelijken met de niet-
aangedane zijde = KRACHT
o Functionele taak geven
5 times sit to stand= TIJD
- Gaan zoeken naar een getal (tijd, kracht, …)
4) Geef een oefening ter behandeling van deze afwijking en die gelinkt is aan uw hypothese.
o De voeten naast elkaar zetten en proberen om het gewicht symmetrisch te verdelen
2 GAAN
= Basis van voortbeweging
= Complexe activiteit, ookal is er minimale aandacht vereist
Aandacht van een persoon tijdens het gaan:
- “Stops walking when talking” test
= Predictief voor valrisico bij personen met CVA
De aandachtsverdeling bij wandelen en spreken is moeilijk bij sommige patiënten. Hierdoor gaan ze
bij het beantwoorden van een vraag, stoppen met wandelen.
ONDERSTE LEDEMATEN
1. STANDFASE: Je staat op het been
- Absorptie = Hiel maakt contact met de grond
- Steun = Midden standfase
- Balans = Midden standfase
, - Propulsie = Hiel komt van de grond (plantairflexie). Je zet je af naar voor (= afduwen)
2. ZWAAIFASE:
- Tenen los van de grond en het been zwaait naar voor
- Voetpad en voetplaatsing (landen van de voet)
Bij veel patiënten is er een probleem bij de propulsie (het afduwen). Dit komt vaak door een zwakte aan de
plantairflexoren. Er kan dus geen groot momentum naar voor gecreëerd worden, deze patiënten nemen vaak
kleinere passen.
TRAPPEN LOPEN
De uitdaging ligt in:
- Gewichtsverplaatsing naar boven of beneden (extra kracht inspanning en balansactiviteit )
- Veiligheid (bij trappen aflopen meer angstig)
Meer uitgesproken enkelbeweging bij de trap oplopen en aflopen (goede enkelmobiliteit voorzien)
Meer kracht nodig in de onderste ledematen tov het normale gaan
- Trappen af: excentrisch (extensoren)
- Trappen op: concentrisch
OEFENING 2: STAPPEN BIJ PATIËNT MET CVA RECHTS VS. LINKS
A) CVA rechts = Linker hemiparese: STANDFASE
Geef een duidelijke afwijking van het normaal bewegen
o Er is een probleem met de balans, hij wordt ndersteudn door de therapeut achter hem
o Er is geen knieflexie, er is een hyperextensie bij de knie in de standfase
Geef je hypothese over een mogelijke oorzaak van deze afwijking
o De extensie zou moeten verdwijen, dus de flexie moet meer aangesproken worden. De
patiënt heeft waarschijnlijk te zwakke hamstrings