Geschiedenis van het publiekrecht en de politiek –
De rol van de Kerk doorheen de geschiedenis
(de paginanummers komen overeen met de versie van het handboek uit 2014)
De Kerk als brug tussen de Romeinse periode en de middeleeuwen
Diocletianus vervolgde als laatste Romeinse keizer de Christenen. In 313 kondigt keizer Constantijn
het Edict van Milaan, wat de geloofsvrijheid installeert. Hij houdt het eerste oecumenische concilie
van Nicea in 325, de eerste vergadering van Christen gemeenschappen en een belangrijk precedent.
De beslissingen van het concilie worden rijkswetten. Hoewel veel lokale gemeenschappen het Grieks
behouden, wordt de officiële kanselarijtaal het Latijn, wat mee aan de oorsprong zal liggen van het
schisma in 1054. Pas onder Theodosius in 392 wordt het Christendom een staatsgodsdienst, daardoor
wordt de Kerk een zeer belangrijk instituut voor het recht en de politiek in de middeleeuwen. Dankzij
de Kerk als brug zijn vele Romeinse structuren blijven verder leven: het recht en ook het Latijn. De
senaat werd model voor de organisatie van het concilie.
De belangrijkste kerkvaders zijn: Ambrosius van Milaan, Gregorius I de Grote en Hiëronymus. Isidorus
van Sevilla is één van de laatste.
Vroege middeleeuwen
Na de val van het W-R Rijk, is er niet langer een staatskerk, maar de Kerk behoudt wel een bijna
superieure positie. Ze omvat de bezittende klasse, levert de intellectuele elite en heeft het monopolie
op het schrift. Daarmee oefent ze een aantrekkingskracht uit op de vorsten. Sommigen bekeren zich,
zoals de Salische koning Clovis, (gedoopt in Reims). (In 511 roept hij het concilie van Orléans bijeen).
Zo ontstaat er in de vroege middeleeuwen een wederzijdse vruchtbare samenwerking tussen de Kerk
en de staat. De monniken en priesters genieten vaak van de wereldlijke bescherming. Na de bekering
van de vorst en de top-adel, worden er religieuze straffen opgelegd aan wie de religieuze
voorschriften niet naleeft.
Karel De Grote profileert zich als Christelijk leider, met de goddelijke taak één groot Christenrijk uit te
bouwen. De stevige banden tussen Kerk en Staat zorgen voor het verderzetten de Latijns-Romeinse
taal en cultuur. KDG schakelde clerici in om zijn bestuur uit te bouwen. De kerkelijke tienden blijven
de hele middeleeuwen de typische West-Europese belastingen. De zalving van de KDG, maakte van
de vorst een spreekbuis, de klassieke legitimering van de macht.
Veel van de wetten (=de Karolingische capitularia), hebben betrekking Kerkelijke gelegenheden en
worden capitularia ecclesiastica genoemd. De wereldlijke zijn de capitularia mundana.
Godsvredebeweging
Vanaf de 10de eeuw ontstaat de Godsvredebeweging. Er worden tijdelijke verboden opgelegd om de
wapens op te nemen. Deze wapenstilstanden of godsbestanden vinden plaats op bepaalde dagen vd
week of in bepaalde periodes (Vasten, Advent). De godsvredes gaan nog iets verder en gelden te allen
tijde voor bepaalde personen of op bepaalde plaatsen (kerkhof, marktplaats, bepaalde strook weg).
De godsvredebeweging bracht op veel plaatsen tijdelijk soelaas, maar vaak bleef een definitieve
oplossing uit. Bovendien bleek de vrede moeilijk afdwingbaar.
Gregoriaanse hervormingen en de investituurstrijd (11de – 13de eeuw)
In de de helft van de middeleeuwen (vanaf de 11 de eeuw), laten niet alleen de steden en de vorst
maar ook de Kerk haar invloed gelden. Tussen midden 11 de eeuw en 13de eeuw predikt Rome
, kruistochten, sticht universiteiten en tikt vorsten op de vingers. Deze periode = Gregoriaanse
hervorming. De investituurstrijd (de betwisting wie de bevoegdheid heeft om de kerkelijke ambten
van abten en bisschoppen te verlenen). Paus Gregorius laat Keizer Hendrik IV op boetetocht naar
Canossa gaan, waar hij de paus om vergiffenis moest vragen. De abten en de bisschoppen kunnen
ook wereldlijke opdrachten krijgen. Volgens de tweezwaardenleer heeft God het geestelijk gezag aan
de paus en het wereldlijk gezag aan de keizer toegekend. De theorie wordt staatsrechtelijk vastgelegd
met het concordaat van Worms en gaat terug tot paus Gelasius. Hij schrijft in 494 als bisschop van
Rome in een brief aan keizer Anastasius dat er een onderscheid moet komen tussen het wereldlijke
en het geestelijke zaken. De achtergrond is dat de paus niet graag een dux, vertegenwoordiger van de
keizer naast zich heeft. De tekst bevat heeft de bisschop auctoritas en de keizer potestas. Volgens
paus Innocentius (5de eeuw) leidt de wereldlijke macht haar waardigheid en uitstraling slechts af van
de pauselijke macht. De tekst wordt door vele andere pausen graag aangewend, komt terecht in het
Decretum Gratiani en blijft een belangrijke basistekst… en tegelijk een doorn in het oog van de keizer.
Herboren rechtswetenschap: 11de – 12de eeuw
Universiteiten: en het ius commune
De leer van het canonieke recht + het Romeinse (= Justiniaanse) recht = Europees ius commune of
“gemeen recht”. Andere synoniemen: “geleerde” recht (omdat het niet in de praktijk van alle dag
voorkomt. En “geschreven” reht (ius scriptum), omdat het zich baseert op de autoritatieve
basisteksten van respectievelijk het corpus iuris civilis en het corpus iuris canonici. Wie afstudeert in
beide faculteiten, (civiel en kerkelijk recht), is licentiatus of doctor utriusque iuris = “in elk van beide
rechten”.
Canonistiek
De pauselijke uitspraak als antwoord op vragen van individuele gelovigen of bisschoppen, worden
“decretalen”. Vanaf de 5de eeuw verlaat men de casuïstiek en worden algemene wetten uitgevaardigd
door de pauselijke kanselarij.
Naast de paus (=bisschop van Rome) is een 2 de belangrijke wetgever het concilie (=een vergadering
van bisschoppen). Een algemeen concilie kan wetten maken voor de hele kerk (=canons, vandaar:
canoniek recht). Al in 49 na Chr.: een concilie in Jeruzalem, daarna héél frequent, vaak in interactie
met wereldlijke macht.
Het aantal kerkrechtelijke regels groeit: Heilige Schrift, kerkvaders, conciliecanons, decretalen en
andere. Ze worden gebundeld in private collecties. Pas in de 11 de eeuw (Gregoriaanse hervormingen)
wordt het canonieke recht een algemeen Europese discipline, naar het voorbeeld van het Romeins
recht. Aan de universiteiten wordt kerkelijk recht gedoceerd, met het Corpus Iuris Canonici als
basiscollectie van wetteksten. Baanbrekend is het Decretum Gratiani, waarmee de Bolognese monnik
Gratianus in 1140 als eerste een systematisch overzicht geeft van de massa kerkrechtelijke regels.
De kanselarij bereidt de canons en decretalen voor. Veel structuren zijn ontleend aan de Romeinse
periode. De kanselarij volgt het voorbeeld van de keizerlijke administratie. De structuur van de
juridische teksten en de terminologie zijn aan het Romeinse recht ontleend. Wanneer het Romeinse
rijk verdwijnt, blijft de inmiddels stevig gestructureerde Kerk het Romeinse recht volgen. Romanisten
en canonisten gebruiken dezelfde terminologie en vaak ook dezelfde denkwijzen.
Het canonieke recht regelt takken van het recht die vandaag wereldlijk of burgerlijk zijn, maar
historisch een sterk religieuze inslag hebben, bvb het asielrecht van kerken en kloosters, waardoor
delinquenten hun strafrechtelijke vervolging konden ontlopen. Ook bij huwelijksrecht het geval. Men
kan in de middeleeuwen enkel trouwen voor de priester. De Kerk regelt de beletselen en gevolgen vh