WIJSBEGEERTE
Inleiding
Plato’s grot: groep mensen zit in een donkere grot (= hun werkelijkheid). Eén
van de grotbewoners wordt met geweld losgemaakt en ontdekt een heel nieuwe
werkelijkheid. Hij wil teruggaan naar de anderen, maar deze kiezen voor een
geruststellend bestaan in de grot.
Plato gaat uit dat de verwondering wezenlijk is voor alle filosofie. Het gaat uit
van het besef dat de wereld niet is wat ze lijkt moment van vervreemding.
The Real: per definitie iets wat afgesloten is, waar een sluier over ligt. Dit is de
symbolische orde die wij de werkelijkheid noemen.
Onderscheid ts filosofie en ideologie:
- filosofie = wetenschap waar denkwerk voor nodig is. Verwondering alleen is
niet voldoende om tot filosofie te komen. Er moet ruimt zijn voor kritiek en
vragen waar verworven inzichten worden aangevochten, spreekt men van
filosofie.
- ideologie, wanneer filosofie spreekt over definitieve waarheden.
Historiciteit van filosofie:
- Historetisering van object: wat je wil begrijpen, moet je zien in een historische,
spatio-temporele context.
- Historetisering van subject: diegene die het interpreteer is zelf ook historisch
bepaald.
Hegel: ‘Die Philosophie ist Ihre Zeit in Gedanken erfasst‘
filosofische vragen en antwoorden zijn afhankelijk van een bepaalde
tijdsgeest.
Deel 1: de lotgevallen van de filosofische rationaliteit
Hoofdstuk 1: wijsbegeerte binnen antieke bestaanshorizon (6e eeuw v.Chr.
– 6e eeuw n.Chr.)
1. Ontstaan van wijsgerige rationaliteit
Wereldbeeld = bestaanshorizon waarin we zijn geworpen, voor ons gekozen.
Oudgriekse mythische wereldbeeld: door Homerus en Hesiodus:
- orde van de werkelijkheid is afgeleid uit genealogie (= afstamming) vd goden.
- antropomorfe (= menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens) goden
bepalen alles.
Westerse wijsbegeerte: ontstaan 6e eeuw v.Chr. in Grieks cultuurgebied:
- nu: rede (logos) als verklaringsprincipe
- voordien: mythen (= verhalen) waarin meestal (half)goden de gang van zaken
bepaalden. Mythen probeerden antwoord te geven op allerlei vragen over hoe
het bestaande tot stand kwam.
(MAAR: niet kritisch, normatief, en gelegitimeerd)
1.1. Van mythos naar logos
,Overgang van mythos naar logos:
6e eeuw => cultuurschok door contact met vreemde volkeren. felle kritiek op
dichters & mythen
Xenophanes:
- enerzijds bekritisering antropomorfisme
- anderzijds impliceren van mondelinge naar schriftelijke cultuur
Mythos geleidelijk vervangen door logos: zoektocht naar objectiviteit,
systematiek en universaliteit. Mythes zijn hier kwetsbaar voor. Tijdens overgang:
Grieks wonder
kritiek op mythe en omhelzen van logos, is het begin van filosofie.
Logos = uitleg, alle situaties waar uitleg nodig is, vragen om logos. Gegeven
uitleg moet universeel, systematische en objectief zijn.
+ desacralisering vd natuur: natuur moet niet meer gezien worden als bestuurd
door Goden, maar als gegeven dat leeft, groeit en eigen principes volgt.
olympos = symbool voor bovennatuurlijke plaats
1.2. De natuurfilosofen
Eerste filosofen: natuurfilosofen. Ze bestudeerden de natuur (phusis = ‘de
groei’) als organisme dat zichzelf in stand houdt en dus wordt verklaard vanuit
natuurlijke principes.
grootste fascinatie = kosmos, orde die in natuur aanwezig is, op rationele
manier kunnen uitleggen. (kosmologie = poging om natuur te verklaren &
eerste interesse van filosofen)
Heraclitus & Parmenides (= 6e eeuw v.Chr. – natuurfilosofen)
Heraclitus: “Alles vloeit, niets blijft” filosoof van het
worden
Wereld is onderhevig aan een permanente flux. De werkelijkheid is het
resultaat van een voortdurend conflict ts tegengestelden & de kosmos is
resultaat van het steeds verschuivende evenwicht ts de bewegende krachten.
3 manieren van tegengestelden:
- complementair: de ene kan niet bestaan zonder de andere vb. warm & koud,
licht & donker
- vaste overgang: altijd een verplaatsing van ene naar andere vb. wat jong
is, wordt oud
- relatief: in elk ding zitten tegengestelden samen vervat vb. zout water,
als een mens het teveel drinkt, gaat hij dood, maar wel de leefomgeving ve vis:
één ding schenkt zowel leven als dood
Parmenides: “het zijnde is” filosoof van het zijn
3 opties:
1) Het is, en het is onmogelijk dat het niet is ‘het’ = alles dat voorwerp van ons
2) Het is niet, en het is onmogelijk dat het is denken of spreken kan zijn.
3) Het is en het is niet
,Optie 3: onmogelijk! Zonder indeling in verschillende variabelen, is slechts één
antwoord mogelijk.
vb. je bent zwanger of je bent niet zwanger, ooit beide.
Optie 2: onmogelijk! Volgens Parmenides bestaat alles waaraan je kan denken en
over kan spreken (eventueel zelfs als concept). Vb. een eenhoorn.
Optie 1: enige mogelijke zijnde is, en het is noodzakelijk dat het is.
het zijnde:
- bestaat, is nooit ontstaan en zal nooit eindigen.
- geen grens naast het zijnde: alles is op de manier dat het is, en kan niets meer
zijn dan wat het is.
- onbeweeglijk
- volmaakt & bolvormig
kritiek van Aristoteles: het zijnde is metafysisch en behoort niet tot de
natuurfilosofie.
1.3. Ontstaan van ethiek (= de
studie van moraal)
Spanning ts natuur en cultuur: ‘Wat is het goede handelen?’
1) Relativisme vd sofisten
Sofisten waren rondtrekkende leeraren in de 5 e eeuw v.Chr. (belangrijkste sofist:
Protagoras)
“de dingen zijn zoals ze mij toeschijnen” alles is relatief
geen maatstaf om dingen ethisch te beoordelen, tenzij individuele mens zelf
2) Socrates (5e eeuw v.Chr. – realisme)
Socrates is het eens met relatieve intellectuele openheid vd sofisten maar ziet
moreel handelen, in tegenstelling tot de sofisten, als iets dat gebaseerd is op
inzicht.
Socrates gelooft in vaststaande definities over ethische kwesties zoals bv.
rechtvaardigheid.
Deugd = inzicht wie weet wat rechtvaardigheid is, zal rechtvaardig handelen.
met dialoog als model voor het verwerven van inzichten ( sofisten =
monoloog)
2. Filosofie wordt een systeem
2.1. Plato
Plato (4e eeuw v.Chr. – realisme of systeembouwer) 2 specifieke innovaties:
Zielsleer
Al dan niet goed zijn van de mens heeft te maken met hoe zijn ziel is opgebouwd.
Ziel bestaat uit 3 delen:
a) redelijke deel, leidt tot verstandigheid
b) vurige deel, leidt tot dapperheid
c) begerende deel, leidt tot matigheid & zelfbeheersing
, Het inzichtelijke
Onderscheid ts iets arbitrair en een aspect van werkelijkheid dat enkel met
verstand begrepen kan worden.
Kennis (inzichtelijke) & mening (arbitrair)
ethiek berust niet op kennis, maar op een bepaalde visie. Ethiek heeft een
wankele basis.
Plato’s oplossing: probleem morele opvoeding oplossen door maatschappij in te
delen van bovenaf.
de staat is rechtvaardig wnr iedere klasse zijn taak correct vervult.
Kennis volgens Plato:
een mening (doxa) is een uitspraak op basis van zintuigelijke werkelijkheid.
kennis daarentegen moet stabiel, volmaakt en universeel zijn. De mens komt
tot kennis in ideeënwereld.
Methode om weg naar ideeën te volgen:
- Anamnese = werderherinnering. De mens heeft ooit de ware kennis al gezien,
maar we moeten er terug geraken.
- Maieutiek = Griekse woord voor vroedvrouwkunde. Filosofen maken geen
kennis, maar begeleiden het wel met op de wereld te komen.
- dialectiek via dialoog
- leren sterven: filosoof maakt zich los van aardse wereld & zijn ziel gaat terug
naar de oorsprong.
2.2. Aristoteles
Aristoteles (4e eeuw v.Chr. – realisme of systeembouwer)
Aristoteles probeerde een allesomvattend systeem van weten te ontwikkelen. Hij
ging empirisch (= proefondervindelijk met zintuigen) te werk in zijn onderzoek.
Kritiek op Plato: “je hebt geen ideeënwereld nodig om kennis te verklaren”, wel
een geloof in universele begrippen maar deze worden niet geplaatst in een
aparte wereld.
De categorieën 10 perspectieven waarmee men over werkelijkheid spreekt/
nadenkt/ …
via de methode van de logica:
- Substantie: concreet aanwijsbaar subject
- Kwantiteit (bv. lengte)