KVL bij personen met
ontwikkelingsstoornis
Extra info: H3 en H10 niet te kennen + een supporttaak 26 mei
1 Wat zijn ontwikkelingsstoornissen?
1.1 Terminologie en afbakening
1.1.1 DEFINITIE
Definitie van de DSM-5 (met als officiële naam neurobiologische ontwikkelingsstoornis)
“Een ontwikkelingsstoornis is een neurobiologische stoornis die in de (vroege) ontwikkelingsperiode tot
uiting komt, die gekenmerkt wordt door ontwikkelingsachterstanden op een of meerdere
functiedomeinen en die levenslang beperkingen veroorzaakt in het persoonlijk, sociale, schoolse of
beroepsmatig functioneren”
Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen (DSM-5)
het gaat om een aangeboren stoornis met een oorsprong in de hersenontwikkeling. De Atypische
herenontwikkeling kan het resultaat zijn van:
- genetisch aanleg (overerving of spontane mutatie)
- prenatale omgevingsfactoren (wat je eet of drinkt)
- perinatale factoren (vroeggeboorte, zuurstoftekort)
(Vroege) ontwikkelingsstoornis
symptomen zijn zichtbaar op kinderleeftijd
Mate waarin ze tot uiting komen wordt beïnvloed door verschillende omgevingsfactoren
Ontwikkelingsachterstand
De stoornis belemmert de ontwikkeling op 1 of meerdere domeinen cognitie, sensorimotoriek, taal en
communicatie, sociaal-emotioneel functioneren
Levenslange beperking
Belemmeringen veroorzaakt in de participatie aan het dagelijks leven op verschillende terreinen
1.1.2 SOORTEN
Overzicht van problematieken die verder zullen worden besproken in het boek: (p15)
- Verstandelijke beperking
- Communicatiestoornissen
- Autismespectrumstoornis
- Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiveitstoornis
- Specifieke leerstoornissen
- Motorische ontwikkelingsstoornis
Binnen bepaalde ontwikkelingsstoornissen wordt er een opdeling gemaakt in een aantal subgroepen op
basis van verschillen in de verschijningsvorm
Vroeger: subgroepen = subtypes discussies rond deze term voor een aantal redenen:
- Variatie binnen een ontwikkelingsstoornis hebben meestal dezelfde oorzaak
- Meer dimensionele benadering i.p.v. sterk categoriaal
1
, - Dynamische concept i.p.v. statisch concept
In de DSM -5 spreken we over klinische beelden en in het handboek word fenotype gebruikt
Voorbeeld fenotype: onderscheid gemaakt in ADHD:
- Gecombineerd type
- Overwegend onoplettende type
- Overwegend hyperactief-impulsieve type
1.1.3 CRITERIA ONTWIKKELINGSSTOORNIS
Ongewenste trekken (hyperactiviteit) is meer problematisch als ze hoger dan dat percentiel 90 scoren
0% 100%
Gewenste trekken (lezen). Als ze zich bij de 10 percentiel bevinden zijn er meer problemen dan
gemiddeld. Gewenst gedrag willen we juist zo hoog mogelijk op de schaal plaatsen
Criteria die moet aanwezig zijn voor een ontwikkelingsstoornis
- Significant meer problemen dan gemiddeld
- Op verschillende dimensies
- De problemen zijn hardnekkig/ persistent
- De problemen zijn pervasief ( = in verschillende contexten)
- Niet leeftijdsadequaat
- Significante belemmeringen in dagdagelijks leven
1.1.4 SECUNDAIRE KENMEKREN ONTWIKKELINGSSTOORNIS
Primaire gedragskenmerken zijn kernsymptomen van de stoornis = diagnostische kenmerken genoemd
Secundair gedragskenmerken = ontstaan wanneer ontwikkelingsstoornis niet tijdig word herkend of
wanneer de persoon zelf zijn omgeving er niet adequaat mee omgaan
Het zijn kenmerken die niet specifiek zijn voor de stoornis
Geen kernsymptomen zoals bij primaire kenmerken
Gevolg van primaire symptomen van een stoornis
o Gevolgen verschillen van type ontwikkelingsstoornis
o Op psychosociaal vlak zijn er enkele gemeenschappelijk
Vaak voorkomend gevolgen op psycho-sociaal vlak:
- Faalangst en faalervaring
- Grote frustraties, schaamtegevoel en demotivatie
- Laag zelfbeeld
- Inadequate attributiesijl = bedoeling da je dit NIET ontwikkelt, je moet een adequate attributiestijl
ontwikkelen groter risico op ‘fixed mindset’
- Internaliserende problemen = depressie / angsten. Dit zijn problemen in het kind zelf
- Externaliserend problemen = agressief gedrag / frustratie. Dit uit zich in gedrag
- Leerproblemen
- Afwijzing door leeftijdsgenoten = bv. Pestgedrag / uitsluiting
- Negatieve interactie met volwassen = het is belangrijk om de ouders te betrekken in het verhaal
- Participatie problemen = ze vallen vaak uit de boot, op school, werk of sociale contexten
Belang van de omgeving in verhogen psycho-sociaal welbevinden
- creëren van een stimulerende omgeving
- kinderen zelf keuzes laten maken of betrekken beslissingen
2
, - belang van succeservaringen
- steun, begrip en erkenning uit omgeving
- (psycho)educatie aan kind en omgeving
1.2 Denkkaders (over het ontstaan)
Wat ligt er aan de basis van het ontstaan van de ontwikkelingsstoornis: in de hersenen
Bio-ecologisch visie (ontstaan) BEM-model !!
Bio-psychosociale visie (functioneren met een ontwikkelingsstoornis) IFF-Model
1.2.1 HET BEM-MODEL: VISIE OP HET ONTSTAAN VAN
ONTWIKKELINGSSTOORNIS
Schema te kennen op pagina 23
Bio-ecologisch en multifactoriële gaat uit van een bio-ecologisch en multifactoriële etiologie van
ontwikkelingsstoornissen
Verscheidenheid aan factoren worden teruggevonden op verschillende analyseniveaus (Multi level)
binnen elk van deze niveaus (Multi deficit) die met elkaar in wisselwerking staan (transsectioneel)
Het is een Multi level model
- 4 beïnvloedende analyseniveaus: genen, hersenen, gedrag & neuropsychologisch proces
- Uiterlijk waarneembaar gedrag wordt veroorzaakt door neuropsychologische of cognitieve
problemen, die afhankelijk zijn van de bouw en werking van hersenen die bepaald wordt door een
complex samenspel van genetische factoren en prenatale omgevingsfactoren
- Genen, hersenen in combo met omgevingsfactoren vormen het etiologisch niveau
- Neuropsychologisch niveau is de tussenliggende schakel die hersenprocessen omzet in uiterlijk
waarneembaar gedrag
- Niveau van uiterlijk waarneembaar gedrag waarop ontwikkelingsstoornissen worden definieert
en gediagnosticeerd
Multideficit model
- Op elk analyseniveau en in de omgeving kunnen er verschillende problemen optreden die in
onderlinge wisselwerking staan
- Combinatie van risico- en beschermende factoren die zogen of ze tot uiting zullen komen
- Bij elk individu ligt aan de basis een ander combo van belemmerende- ondersteunende factoren
Transsectioneel model
- verschillende factoren binnen het kind voortsudderend met elkaar en de omgeving in interactie
staan
1.2.2 RISICOFACTOREN
Kind-factoren Omgevingsfactoren
Lagere intelligentie Psychische problemen bij ouders
Moeilijk temperament Inadequate opvoedingsvaardigheden
Roken op jonge leeftijd Negatieve ouder-kind interactie
Bekritiserende houding leerkracht
Sommige van deze risicofactoren kunnen worden beïnvloed door interventies belangrijk om ze in kaart
te brengen
3
, 1.2.3 BESCHERMENDE FACTOREN
Kind factoren Omgevingsfactoren
Hogere intelligentie Positief gezinsklimaat
Een goede emotieregulatie Begrip van de leerkracht
Sterke motivatie Sociale steun
Positief zelfbeeld
2 Diagnostiek en begeleiding bij ontw.
stoornissen
2.1 Inleiding
Diagnostiek: Proces van aanmelding tot conclusie, hypothesen die worden afgetoetst
- Diagnostiek in enge zin (diagnose/label of niet?
Begeleiding; alle ondersteuningsvormen
Zin en onzin van diagnoses
Nadelen: labelen, gaan gedragen naar je diagnose,..
Voordelen: schuldgevoel wegnemen bij ouders, financiële hulp bij bv de logopedist, erkenning krijgen,…
Conclusie: diagnose is geen doel op zich, maar heeft richting voor ondersteuning, oog hebben voor
sterktes wat kan een kind, wat zin de sterktes en de centrale focus is kind achter het label
2.2 Soorten diagnostiek
Twee indelingen
- Onderkennende, verklarende en handelingsgerichte diagnostiek
- Screening, diagnostisch onderzoek, assassment
Bij assassment meer kijken naar de subjectieve zaken, breed kijken dus ook naar de sterktes en de
zwaktes en bij diagnostiek bij de DSM-5 aftoetsen
2.2.1 ONDERKENNENDE, VERKLARENDE EN
HANDELINGSGERICHTE DIAGNOSTIEK
2.2.1.1 Onderkennende
Of classificerende diagnostiek geeft een antwoord op de onderkenningsvraag ‘wat is er met dit kind aan
de hand?’ en doet dat aan de hand van screening en diagnostisch onderzoek
Het resultaat is een onderkennende diagnose zoals ADHD of dyslexie
Bij ontwikkelingsstoornissen is deze diagnose beschrijvend van aard criteria betrekking hebben op
observeerbaar gedrag en niet op onderliggende eigenschappen die dit gedrag kunnen verklaren
2.2.1.2 Verklarende
Of etiologische diagnostiek geeft een antwoord op de vraag verklaringsvraag ‘wat is de oorzaak van dit
probleem’
Het antwoord is een verklarende diagnose situeren op genetisch, neurobiologisch,
neuropsychologische cognitieve analyseniveau
4