5 Bloed – Samenvatting
Bloedvatenstel = mechanisme om snel voedingsstoffen, afvalstoffen, ademhalingsgassen & cellen
in lichaam te kunnen transporteren
bloed= gespecialiseerd vloeibaar bindweefsel
Functies bloed;
-transport opgeloste gassen, voedingsstoffen , hormonen & afvalproducten van stofwisseling
-pH reguleren & mineralensamenstelling van interstitiële vloeistoffen
-beperken van vochtverlies door beschadigde bloedvaten
-verdedigen tegen ziekteverwekkers & gifstoffen
-reguleren van lichaamstemperatuur door opnemen & transporteren van warmte
Bloed bevat plasma, cellen & celfragmenten: erytrocyten, leukocyten & bloedplaatjes
(trombocyten). Vol bloed bestaat uit plasma & vaste bloedbestanddelen. Kan voor analytische /
klinische doeleinden worden gefractioneerd. Cellen & celfragmenten ongeveer 45% van
bloedvolume
Hemapoëse= proces waarbij alle vaste bloedbestanddelen worden gevormd.
Myeloïde stamcellen & lymfoïde stamcellen delen zich zodat alle 3 typen vaste
bloedbestanddelen worden gevormd
Plasma vormt ±55% van bloedvolume, ±92% van plasma is water.
vergeleken met intersitiële vloeistof heeft bloedplasma hogere concentratie opgeloste zuurstof
& meer opgeloste eiwitten. 3 groepen plasma-eiwitten zijn albuminen, globulinen & fibrinogeen.
-Albuminen vormen ±60% van plasma-eiwitten
-globulinen: vormen ± 35% van plasma-eiwitten, bv. antistoffen (immunoglobulinen) die
lichaamsvreemde eiwitten & ziekteverwekkers aanvallen + transporteiwitten die zich aan ionen,
hormonen & andere verbindingen koppelen
-fibrinogeen: bij stollingsreactie fibrinogeenmoleculen omgezet in fibrine. Als stollingseiwitten uit
bloedplasma worden verwijderd, blijft serum over
Rode bloedcellen / erytrocyten vormen iets minder dan de helft van bloedvolume &99,9% van
vaste bloedbestanddelen. Hematocriet = percentage erytrocyten in vol bloed
Eytrocyten vervoeren zuurstof & kooldioxide in bloedcirculatie. Zeer gespecialiseerde cellen met
grote oppervlakte tov inhoud. Ze hebben geen organellen & sterven meestal na 120 dagen in
bloedcirculatie te hebben verbleven
moleculen hemoglobine(Hb) vormen meer dan 95% van eiwitten in erytrocyten. Hemoglobine =
globulair eiwit dat uit 4 subeenheden bestaat: elke subeenheid bevat 1 enkel molecuul haem.
Elke molecuul haem bevat ijzerion waaraan zuurstofmolecuul reversibel gebonden kan worden.
Hemoglobine van beschadigde / dode erytrocyten door fagocyten hergebruikt.
Eytropoëse,=vorming van erytrocyten, bij volwassenen vnl. in rode beenmerg (myeloïde
weefsel). Vorming van erytrocyten neemt toe bij stimulering door erytropoëtine(EPO) /
erytropoëse-stimulerend hormoon , dat wordt afgegeven wanneer perifere weefsels aan lage
zuurstofconcentratie worden blootgesteld.
Stadia in ontwikkeling van erytrocyten : erytroblasten & reticulocyten.
, Bloedgroep bepaald door aan- / afwezigheid van 3 specifieke oppervlakte-antigenen
(agglutinogeen) in plasmamembraan van erytrocyten: antigenen A, B en Rh.
Antistoffen (agglutininen) in plasma van mensen met bepaalde bloedgroepen kunnen reageren
met oppervlakte-antigenen op erytrocyten van verschillende bloedgroepen. Antistoffen tegen Rh
worden alleen gesynthetiseerd nadat resusnegatief persoon voor resus-oppervlakteantigeen
wordt gesensitiseerd
Witte bloedcellen / leukocyten verdedigen lichaam tegen ziekteverwekkers & verwijderen
gifstoffen, afvalstoffen & afwijkende / beschadigde cellen: Sommige leukocyten fagocyteren.
leukocyten vertonen amoeboïde beweging, diapedese (=vermogen om zich door vaatwanden te
verplaatsen ) & positieve chemotaxis(aangetrokken door bepaalde chemische stoffen).
Granulocyten (granulaire leukocyten)= neutrofielen, eosinofielen & basofielen.
50-60% van leukocyten in bloed bestaat uit neutrofielen, zeer beweeglijke fagocyten.
Minder talrijke eosinofielen zijn fagocyten die worden aangetrokken tot lichaamsvreemde
stoffen die met antistoffen in bloed hebben gereageerd. Betrekkelijke zeldzame basofielen
migreren naar beschadigde weefsels & geven histamine af, die rol speelt bij ontstekingsreactie.
Agranulocyten(agranulaire leukocyten)= monocyten & lymfocyten:
-monocyten die naar perifere weefsels migreren worden vrije macrofagen
-lymfocyten: in weefsels & organen van lymfestelsel waar ze rol spelen bij specifieke
afweerreacties van lichaam. Verschillende groepen lymfocyten vallen direct lichaamsvreemde
cellen aan, vormen antistoffen & vernietigen afwijkende lichaamscellen
Granulocyten & monocyten gevormd door myeloïde stamcellen in beenmerg.
Lymfoïde stamcellen , verantwoordelijk voor lymfopoëse (vorming van lymfocyten), ontstaan ook
in beenmerg maar veel stamcellen migreren naar lymfoïde weefsels
Nog niet volledig bekend hoe factoren werken die rijping van lymfocyten reguleren.
Colony-stimulating factors (CSF’s) = hormonen betrokken bij reguleren van andere groepen
leukcoyten
Megakaryocyten in rode beenmerg geven pakketjes cytoplasma aan circulerende bloed af
(bloedplaatjes). Bloedplaatjes nodig voor stollingsproces
Hemostase voorkomt bloedverlies via wanden van beschadigde bloedvaten
-1ste stap =vasculaire fase: periode van plaatselijke contractie van vaatwanden door
samentrekking van vaten op plaats van verwonding,
-daarna bloedplaatjesfase waarbij bloedplaatjes aan beschadigde oppervlakken vastkleven.
-3e stap = coagulatiefase: indien factoren uit bloedplaatjes & endotheelcellen zodanig met
stollingsfactoren (via intrinsieke weg, extrinsieke weg / gemeenschappelijke weg) reageren
bloedstolsel!
Tijdens retractie van stolsel trekken bloedplaatjes samen gescheurde randen van beschadigd
bloedvat naar elkaar toe worden getrokken. Tijdens fibrinolyse lost stolsel geleidelijk op, door
werking van plasmine,= geactiveerde vorm van plasminogeen in bloed.
Bloedstroom van groot belang & foetale perifere doorbloeding gelijk aan hartminuutvolume.
Bloeddruk nodig om wrijving & elastische krachten van vaten te overwinnen & om bloed te laten
stromen. Als bloeddruk te laag is, worden bloedvaten samengedrukt, stopt doorbloeding &
sterven weefsels af / als bloeddruk te hoog is worden vaatwanden stugger & kunnen
capillairnetten scheuren
Hartminuutvolume kan niet oneindig toenemen & bloedtoevoer naar actieve en naar inactieve
weefsels op verschillende wijzen gereguleerd door combinatie van autoregulatie, neurale
regulering & door afgifte van hormonen