Politicologie
H1: wat is politiek?
Politieke wetenschappen
Integratiewetenschap (verschillende toepassingen).
Geen eenduidige definitie (= eclectisch).
Unique selling proposition? ≠ field of enquiry.
Wat is politiek?
Over antwoord bestaat politieke discussie ➝ complex, geen algemene definitie.
1. Bestuur van een samenleving:
Komt van polis (= groep mensen die samenleven) – politikos (= samenleving).
↔ idiotikos (privé/individueel).
Politiek omvat het besturen van een samenleving.
Politiek = overheidstoptreden vereist (waar ligt grens, politiek probleem?).
Politieke evolutie inzake overheidsoptreden:
vroeger: minimal state nu: nanny state
➝ law and order + sociale steun ➝ begeleiding van geboorte tot dood
➝ zoveel mogelijk privaat ➝ regels vanaf minuut één
➝ minimale tussenkomst ➝ veel politieke problemen
➝ interventionistische welvaartstaat
Arena-/domeinbenadering ➝ politiek als afgebakend domein, specifieke sector.
↔
Proces-/aspectbenadering ➝ politiek als aspect van alle sociale verhoudingen.
Gallie ➝ politiek = essentially contested concept = elke stroming kijkt anders.
Politiek = containerbegrip.
2. Bestuur van een bevolking op een territorium:
Politiek heeft betrekking op samenleving die verbonden is aan een territorium.
Territoriaal gebonden samenleving ➝ iedereen volgt regels (ontsnappen = verhuizen).
Niet-territoriale verenigingen (bv. kerk/studentenclub) ➝ leden volgen regels.
Territorialisering v.d. politiek ➝ staten.
Evoluties: globalisering, federalisering, Europese integratie, internationale samenwerking.
Macht van niet-statelijke actoren omhoog (bv. Facebook, Google, Apple, …).
MAURO PAUWELS
, Politicologie
3. Nemen van collectief bindende beslissingen:
Niet alleen betrekking op grondgebied, ook op bevolking.
Beslissingen om problemen die voortkomen uit samenleving op te lossen.
David Easton
➝ politiek = geheel van interacties waarlangs voor samenleving waarden bindend
gealloceerd worden.
Aristoteles
➝ politiek = sociale gebeurtenis, om het goede leven te bereiken , mens is een zoön
politikon (= sociaal dier), meesterwetenschap.
➝ kanttekening: enkel elite had zeggenschap, 100 000 slaven in Griekse “democratie”.
Machiavelli
➝ politiek = macht verwerven en zo lang mogelijk behouden .
➝ ‘Machiavellist’ = iemand die immoreel naar macht streeft; cynisch, realistisch, sluw, …
Franse revolutie
➝ politiek = manier waarop gedachtegoed van nieuwe stromingen
gerealiseerd moet worden. Verdeeldheid bij bevolking, ‘pleps’ mag mee discussiëren.
Conclusie
➝ politiek kent wijzigende inhoud en veelzijdige lading, maar tracht
lossen op een vreedzame manier, a.d.h.v macht, politiek en conflict gaan dus hand in
hand.
4. Politiek en conflicten:
Carl Schmitt schreef Der Begriff des Politischen en zocht laatste onderscheid van politiek.
Economie: rendabel ↔ niet-rendabel, esthetica: mooi ↔ lelijk, morele: kwaad ↔ goed, …
Fundamenteel én onafhankelijk onderscheid in politiek = vriend ↔ vijand.
Politiek = antagonistisch, botsing van groepen inclusief vernietiging.
Chantal Mouffe pleit voor de ‘radicale democratie’, postmarxistisch (Gramsci).
Democratie = onvermijdelijk conflictueus, gebrek aan conflict = verklaring populisme.
Agonisme ➝ ook voordelen aan conflict, ‘agonistisch pluralisme’.
≠ antagonistisch, democratie is arena voor onderlinge verdeeldheid zonder escalatie.
Harmonieuze democratie = totalitaire nachtmerrie. Politiek = polariserend.
Motor van politiek = conflict, politicologie bestudeert conflicten.
Conflict ➝ gedrag dat aangeduid kan worden als wederzijdse tegenwerking,
waarbij gedrag van een persoon gericht is op eigen doelbereiking.
Waarom conflict? ➝ bron = onuitputtelijk (schaarste, identiteit, methode, …).
➝ frustratie-agressietheorie (micro).
➝ relatieve deprivatietheorie (macro).
Deprivatie = het verschil tussen datgene waar je recht op het en hetgeen je krijgt.
MAURO PAUWELS
, Politicologie
Wanneer rising expectations zorgen voor discrepantie
tussen verwachte behoefte-
bevrediging en feitelijke behoeftebevrediging ➝
grotere kans op gewelddadig conflict.
Wanneer conflict? ➝ bij onverenigbare doelen en
belangen: A staat B in de weg.
Conflictsituaties hebben inhoudelijk aspect, maar niet
altijd gevolg/handeling.
Conflicten hebben inhoudelijk aspect én handelingsaspect, enkel bij afhankelijkheids-
relatie tussen A en B. Onderlinge afhankelijkheid = interdependentie.
Hoe meer interdependentie, hoe meer kans op conflict én nood aan politiek.
Meer interdependentie ➝ kans op oplossing hoger (package deals).
Cross-cutting cleavages zorgen in België voor gematigd conflictgedrag (elkaar nodig).
Verticale as ➝ handelingsaspect van gezamenlijke
actie tot strijd.
Horizontale as ➝ inhoudelijk van onverenigbaarheid tot
symbiose.
Snijpunt assen ➝ doelen irrelevant voor elkaar.
Intensiteit vermindert van uitersten naar midden toe.
Inhoud + wat men er mee doet = belangrijk.
Over politicologie
Politicologie is een heterogene discipline die erg gevarieerd is met diffuse grenzen, en in
tegenstelling tot anatomie of scheikunde niet beschikt over een ‘excessive specialization’.
5. Politicologie als sociale wetenschap:
Kan je politiek wetenschappelijk bestuderen?
Ja, we maken gebruik van wetenschappelijke methodes en de wetenschap is
institutioneel erkend.
Niet iedereen overtuigd ➝ geen causale wetten formuleerbaar (Hobbes wou van wel).
Wetmatigheden ≠ mogelijk, wel waarschijnlijkheidswetten.
≠ explanandum (te verklaren) afleiden uit explanans (verklaring).
≠ deductief-nomologische methode oftewel covering law-model.
Meer begrijpen dan voorspellen ➝ probabilisme (waarschijnlijkheden/regelmatigheden).
Continu veranderende aanvangsvoorwaarden in politicologie.
≠ ceteris paribus, bestuderen mensen (veranderend en onvoorspelbaar).
MAURO PAUWELS
, Politicologie
Sociale wetenschappen = weersystemen (Tromp).
Chaostheorie van E.N. Lorenz ➝ regels maken binnen status van wanorde (‘vlindereffect’).
Post-positivisme ➝ streeft naar objectieve kennis, maar houdt rekening met bestaan van
niet-observeerbare systemen, realiteit bestaat enkel bij benadering.
Kan de politieke wetenschap objectief zijn?
Neen, wetenschappers zijn subjecten ➝ subjectiviteit is er per definitie.
Betrokkenheid = ok ➝ distantie en roeping aanwezig, maar objectiviteit onbereikbaar.
Politicologen ≠ politici/politiek journalisten.
Nadelen van subjectiviteit worden opgevangen via intersubjectiviteit ( peer review).
Empirische toetsing = belangrijk streven, maar zonder toetsing theorie niet verwerpen.
Karl Popper ➝ ≠ verificatie voor theorie, wél falsificatie, = hypothetisch-deductief model.
6. Taal is cruciaal:
Politiek is een taalstrijd.
Woorden hebben associatieve betekenis en cognitieve betekenis, in politieke
wetenschap is omgangstaal gelijk aan wetenschapstaal, weinig verschil.
Associatieve betekenissen zitten dus in wetenschappelijke analyse.
Eigen vakjargon maken mislukt ➝ polyarchie i.p.v. democratie (neologisme).
Definities zijn van belang ter verduidelijking want geen eigen vocabularium.
7. Paradigma’s:
Verschillende manieren om naar werkelijkheid te kijken ➝ benaderingen.
Benaderingen hangen tussen macrotheorie en paradigma in ➝ brillen waarmee naar de
werkelijkheid wordt gekeken (zienswijze), duidt op onmogelijkheid van neutraliteit.
Paradigma staat voor geheel van gedeelde overtuigingen, spelregels en richtlijnen.
Thomas Kuhn ➝ wetenschappelijke vooruitgang verloopt via ‘paradigma shifts’.
7.1 Behavorialisme:
Positivisme in sociale werkelijkheid ➝ verklaringen moeten causaal zijn (observatie!).
Ontstaan vanuit onvrede met ‘oude institutionalisme’ ➝ focus op gedrag.
Behavorialisten keken ook naar attitude, opinies of instellingen, maar indirect.
Bestuderen van mensen ➝ stimulus-respons, waarom gedragen ze zich zo?
‘Behavorial revolution’ in ’50.
Voornaamste kenmerken:
➝ in politiek bestaan discoverable regularities, kunnen leiden tot theorieën.
➝ theorieën moeten getest kunnen worden (empirisch).
➝ politieke wetenschappen moeten zich focussen op observeerbaar gedrag.
➝ bevindingen gebaseerd op kwantificeerbare data.
MAURO PAUWELS